Publius Vatinius, partijganger van Caesar, maakte zich als quaestor in 63 vC en als legaat in Spanje aan veel wandaden schuldig. Als volkstribuun diende hij in 59 o.a. de wet in die aan Caesar Gallia Cisalpina en Illyricum met drie legioenen voor de tijd van vijf jaar toewees; de senaat voegde hieraan nog transalpijns Gallië en een legioen toe. Bovendien bevestigde V. de door Pompeius in het Oosten getroffen regelingen. Bij de aanvallen op Bibulus (Calpurnius) en in de Vettius-affaire speelde hij een vooraanstaande rol. In 58 aangeklaagd wegens ambtsmisbruik, ontkwam hij met de hulp van Clodius door gewelddadig ingrijpen aan een veroordeling. Daarop ging hij als legaat van Caesar naar Gallië. Na zijn terugkeer raakte hij in 56 bij de processen tegen Milo en Sestius in conflict met hun verdediger Cicero, die V. in de vorm van een bewaard gebleven interrogatio met hoon overlaadde.
Het jaar daarop werd V. door omkoperij met de
hulp van Pompeius
praetor en verzoende hij zich
met Cicero, die hem op verzoek van het driemanschap
met succes tegen een aanklacht wegens omkoperij
verdedigde. Vervolgens diende hij wederom
als legaat
van Caesar
in Gallië. Tijdens de burgeroorlog
was hij in 48 belast met de verdediging van
Brundisium,
waar hij Cicero opnam. Na de slag bij
Pharsalus
stak hij in opdracht van Caesar met leger
en vloot de Adriatische Zee over, die hij door een
overwinning in 47 weer onder controle van Caesar
bracht. In hetzelfde jaar werd hij augur en veroverde
hij het fel begeerde consulaat.
Zijn hierop volgend
proconsulaat
in Illyricum werd in 45 bekroond
met een supplicatio. Na de dood van Caesar gaf V.
zijn troepen over aan Brutus, maar nog in 42 vierde
hij een hem in 44 door Caesar toegekende triomf.
Lit. Cicero, In P. Vatinium testem interrogatio. Id., Epistula ad
Atticum 2, 7. Id., Epistulae ad familiares 5, 9 en 10 (brieven van V.
aan Cicero); 5, 11 (Cicero aan V.). - H. Gundel (PRE 8A, 495-520).
- L.G. Pocock, A Commentary on Cicero In Vatinium (London
1926 G. Pianko, De vita Publii Vatinii (Meander 31, 1976, 94-103).
[A. J. Janssen]