Athene

Athene, (Ἀθήνη, Ἀθηναία of Ἀθηνᾶ), beschermgodin van de stad Athene. Haar naam, die we reeds aantreffen op kleitabletten uit Cnossus uit het 2e millennium vC, is ongetwijfeld pre-helleens (er komt het niet-griekse suffix -na in voor dat wij bv. ook in Μυκῆναι vinden). Waarschijnlijk is de stad Athene naar haar genoemd en is de naam van de godin primair.

atheneVolgens de zeer aanvaardbare opvatting van Nilsson zou A. de beschermgodin van de kretenzische en speciaal van de myceense vorsten geweest zijn. In Athene was haar cultusplaats op de Acropolis, waar het 'huis van Erechtheus' lag (vgl. Odyssee 7, 81; zie: ook Ilias 2, 549). In Mycene zou de tempel van A. boven het oude megaron opgericht zijn. Nilsson denkt ook aan de kretenzische godin die in de huiskapellen van de paleizen werd vereerd en ziet de persoonlijke verhouding waarin A. bij Homerus staat tot de door haar beschermde helden (Diomedes, Odysseus, Telemachus) als een herinnering aan haar vroegere status. Ook de vogelepifanie van A. (niet uitsluitend een uil; vgl. Odyssee 3, 371v) wijst op myceense oorsprong, terwijl de epitheta Ἀτρυτώνη en Τριτογένεια door hun onbegrijpelijkheid op een hoge ouderdom wijzen.

Met deze voorstelling van de paleisgodin is volgens sommigen die van een schildgodin verbonden: de godin die door het grote achtvormige myceense schild werd voorgesteld.

De naam Pallas (Παλλάς), die oorspronkelijk zelfstandig was, hangt blijkbaar met Pallene (een attische deme) samen, verder met Pellene in Achaia (A. werd ook hier vereerd). Verder genoot in Pella (Macedonië) een godin Alcis verering, die door Livius (42, 51) met A. gelijkgesteld wordt. Pella zou 'steen' betekenen; men denkt in dit verband aan donderstenen, concreet gedachte bliksems, die apotropaeïsche kracht bezitten (vgl. het palladium). Volgens anderen betekent Pallas de 'maagdelijke' of de 'speerzwaaister'.

De functies van A. vertonen een duidelijke samenhang. Zij is de beschermster geworden van de steden (Πολιάς, Πολιοῦχος ), toen het koningschap een einde genomen had. In dit opzicht had ze een zekere verwantschap in functie met Zeus; vandaar ook dat ze als zijn dochter werd beschouwd (ὀβριμοπάτρη). A. gold als een maagdelijke godin: evenals Demeter, Artemis en Hestia was ze door haar op de voorgrond tredende functie te zelfstandig om onder een echtgenoot te staan.

Haar heiligdom werd op grond van de beschermende macht van het palladium tot asiel. Te Athene is uit het asiel een gerechtsplaats ontstaan, waarin recht gesproken werd inzake onvrijwillige doodslag. Bij Homerus treedt A. vooral op als oorlogsgodin (vóór de Grieken, maar in Ilias 6 is ze de stadsgodin van de Trojanen); in Ilias 17, 398 wordt ze samen met Ares genoemd. Ze is de godin van de geordende tactische oorlog (Πρόμαχος). A. geldt verder als uitvindster van strijdwagen en trompet.

Reeds bij Homerus vinden wij A. ook als beschermster van de kunstvaardigheid en het handwerk. Zij beschermde vooral het spinnen en weven en de pottenbakkerij. De cultus van A. Ergane was zeer verbreid. In Athene werden in het derde jaar van iedere olympiade de Panathenaeën gevierd, waarbij aan de godin de peplus werd aangeboden, die als zeil aan de mast van een tot schip omgebouwde wagen werd meegevoerd. De functies van A. bestreken ook enigszins het terrein van Hephaestus (in Odyssee 6, 232 wordt zij samen met Hephaestus genoemd). Te harer ere werden in Athene de Chalcia gevierd, waarbij ook Hephaestus betrokken schijnt te zijn geweest. Ook op andere terreinen van het burgerlijk leven manifesteerde A., als stadsgodin, haar be schermende macht: (op de markt als Ἀγοραία in Sparta, in de raad als Βουλαία in Athene). Slechts sporadisch breidde haar beschermende macht zich uit over de akkerbouw. Wel gold ze in Athene als beschermster van de olijfbomen. De heilige olijfbomen in de Academie en op privé-grond waren haar gewijd (Ἀ. Μορία); hierover waakte de areopaag.

A. gold als Παρθένος (maagd). Dat ze in Elis de titel 'moeder' ontving dient men niet te zien als argument voor de hypothese dat A. een vroegere moedergodin was, maar dit betekent waarschijnlijk niets anders dan dat de moeders haar daar bijzonder vereerden.


In de mythologie rondom A. is het voornaamste gegeven haar moederloze geboorte uit het hoofd van Zeus; in de Ilias en in de homerische hymne op A. wordt deze reeds verondersteld. Bij Hesiodus (Theogonie 886vv) is Metis haar moeder. A. voerde dikwijls de aegis van Zeus. Met Arachne wedijverde ze in weefkunst, met Poseidon over het geven van de de naam aan de stad Athene. In de gigantomachie, waarin A. een dominerende rol speelde, versloeg ze Gorgo. Aan haar ondergeschikt was Nike, die ook een tempel op de Acropolis had. Verder bezat ze enige relatie met Hygiea. Ze gold als beschermster van Erichthonius. A. werd geïdentificeerd met Neith in Egypte, met Minerva bij de Romeinen.

De voornaamste attributen van A. waren olijf en uil. Geen godin heeft de kunst der Oudheid meer uitgebeeld dan A. In de archaïsche kunst vinden wij haar zowel als tronende godin als in krijgshaftige beweging. De A. Aphaea van het gevelveld van de tempel op Aegina (begin 5e eeuw) bevindt zich nu te München. Verder kennen wij een A.-figuur op een metope van de Zeustempel te Olympia, thans in het museum aldaar. Phidias vervaardigde voor de atheense Acropolis een A. Parthenos (in het Parthenon), een A. Promachos en een A. Lemnia. Bekend was de groep van A. en Marsyas, eveneens op de atheense Acropolis, van de hand van Myron; zij is in romeinse kopieën bewaard gebleven. Veelal werd A. uitgebeeld als jeugdige gewapende vrouw, uitgerust met helm, lans, schild en aegis; ook wel met een gevleugeld Nike-beeldje op haar hand. De z.g. Pallas Velletri (Parijs) is waarschijnlijk een repliek naar een beeld van Cresilas (5e eeuw vC), de Pallas Giustiniani (Vaticaan) naar een werk uit de 4e eeuw vC.

Laat-hellenistisch zijn de A. van het Pergamumaltaar (Berlijn) en de afbeelding van de zittende A. op een zilveren schaal te Hildesheim. Veelvuldig komt de godin voor op ceramiekschilderingen; een bijzondere plaats nemen daaronder de z.g. panathenaeïsche amforen in: daarop staat A. afgebeeld in gevechtshouding tussen twee zuilen die bekroond zijn met een Nike en een haan.

Lit. F. Dümmler (PRE 2, 1941-2020). W. Roscher/A. Furtwängler (Roscher 1, 675-709). W. Kraus (RAC 1, 870-881). A. de Franciscis (EAA 1, 758-765). L. R. Farnell, Cults of the Greek States 1 (Oxford 1896) 258vv. - E. Pottier, La chouette d'Athéna (Bull. Corr. Heil. 32, 1908, 529vv). G. von Brauchitsch, Die panathenaischen Preisamphoren (Leipzig 1910). M. P. Nilsson, Die Anfänge der Göttin Athena (KgL. Danske Videnskabernes Selskab, Hist. -filol. Meddelser 4, 7, Kopenhagen 1921). K. Lehmann-Hartleben, Athena als Geburtsgöttin (ARW 24, 1926, 19vv). M. P. Nilsson, The Minoan-Mycenaean Religion and its Survival in Greek Religion (Lund 1927). K. Peters, Studien zu den panathenaischen Preisamphoren (Berlin 1942). K. Kerényi, Die Jungfrau und Mutter der griechischen Religion. Eine Studie über Pallas Athene (Zürich 1952). M. P. Nilsson, Geschichte der griechischen Religion 1² (München 1955) 433-444. C. J. Herington, Athena Parthenos and Athena Polias. A Study in the Religion of Periclean Athens (Manchester 1955). F. Brommer, Athena Parthenos (Bremen 1957). S. Kauer, Die Geburt der Athena im altgriechischen Epos (Würzburg 1959). [Bartelink]




mythen