Egypte - Literatuur

(A) Taal zie Egyptisch.

(B) Schrift zie Egyptisch.

(C) Inscripties. De egyptische inscripties zijn buitengewoon talrijk en gevarieerd. Het is niet mogelijk, zoals dat voor de griekse beschaving geschiedt, de egyptische epigrafische teksten als een aparte eenheid te behandelen omdat zij niet alleen oorkonden bevatten: vele literaire teksten zijn op steen gebeiteld of versieren de wanden van graven of tempels. Het gaat derhalve niet op, een opsomming te geven van de verschillende soorten van bronnen die epigrafisch overgeleverd zijn. Wij kunnen alleen verwijzen naar de werken die de inscripties in situ vermelden of die een verzameling bevatten van de voornaamste historische inscripties in vertaling.


Lit. Bertha Porter/Rosalind Moss, met medewerking van Ethel Burney, Topographical Bibliography of Ancient Egyptian Hieroglyphic Texts, Reliefs and Paintings, 7 dln. (Oxford 1927-1951; dl. 1, ²1960). J. H. Breasted, Ancient Records of Egypt. Historical Documents, 5 dln. (Chicago 1906/ 1907; laatste herdruk 1962). Van enkele van deze teksten is een nieuwe vertaling, door J. A. Wilson, verschenen in ANET.


(D) Literatuurgeschiedenis en genres.

(1) In de Dodenliteratuur, met name in de Piramideteksten, moeten sommige delen wegens hun structuur of om hun plastische zeggingskracht als poëtische stukken beschouwd worden, bv. Pir. 254, 269, 273-274, 482. Andere teksten, bv. Pir. 366 en 601, lijken wegens hun litanie-vorm op latere hymnen. Ook sommige Sarkofaagteksten hebben een literair gehalte, en er zijn geleerden, bv. É. Drioton, die hierin bestanddelen van een soort mysteriespelen hebben willen ontdekken.

(2) De religieuze dichtkunst komt tot uiting in talrijke hymnen. Hieronder ressorteren de Morgenliederen, die dienden om de koning bij zijn ontwaken in het paleis, de opgaande zon of de god tijdens de morgendienst in de tempel te begroeten. Uit het Nieuwe Rijk dateren de Amonshymnen en uit latere tijd Hymnen aan Hathor van Dendara. Tengevolge van het syncretisme van Amon met Re vallen deze soms gedeeltelijk met de Zonneliederen samen, waarin de macht en de weldaden van de zonnegod bezongen worden. Beroemd is het zonnelied van Amenhotep IV-Echnaton. Van een hoog poëtisch gehalte zijn ook enkele Hymnen op de Nijloverstroming. Hiermede zijn naar vorm en inhoud verwant de koningshymnen, niet het minst omdat zij aan de koning dezelfde epitheta als aan de goden toekennen. Van een totaal andere aard is het Lied van de Harpenaar (of: Lied uit het Huis van koning Antef), dat in verschillende recensies in graven uit het Nieuwe Rijk voorkomt en dat een twijfel uitdrukt over de doelmatigheid van de osiriaanse begrafenis. Een soortgelijk thema wordt behandeld in het Bericht over het Gesprek van de Levensmoede met zijn ziel, hetwelk eindigt met een hoog-poëtisch stuk dat het doodsverlangen tot uitdrukking brengt.

(3) De burgerlijke dichtkunst bestaat voornamelijk uit zeer lyrisch gestemde drink- en minneliederen. De eerste worden meestal aangetroffen in graven uit het Nieuwe Rijk, de belangrijkste minneliederen behoren tot twee grote verzamelingen uit dezelfde tijd, nl. de P. Harris 500 en de P. Chester Beatty I.


Lit. Zie Dodenboek. A. Scharff, Ägyptische Sonnenlieder (Eertin 1922). A. de Buck, Het zonnelied van Achnaton (Amsterdam 1938). Miriam Lichtheim, The Songs of the Harpers (JNES 4, 1945, 178-212). A. de Buck, Inhoud en achtergrond van het Gesprek van de Levensmoede met zijn ziel, in Kernmomenten (Meded. en Verh. 'Ex Oriente Lux' 7; Leiden 1947, 19-32). P. Gilbert, La poésie égyptienne (Bruxelles ²1949). S. Schott, Altägyptische Liebeslieder (Zürich 1950; bevat ook drinkliederen).


(4) Verhalen over goden en koningen. Naast de fragmentarische behandeling van de mythen of de zinspelingen er op in de hymnen bezitten wij ook uitvoerige, in een realistische toon gehouden verhalen over de goden: de Uitroeiing van de mensheid; het Verhaal van de genezing, door Re, van het Horusoog (ZAeS 58, 1923, lv); De strijd van Horus en Seth. Hiertoe mag ook gerekend worden het veel jongere Verhaal van Waarheid en Leugen, dat door dezelfde mythe geïnspireerd werd. De Geschiedenis van een Herder en een Godin is vermoedelijk aan het Gilgamesj-epos ontleend. Uit het Nieuwe Rijk stammen de Legende van Astarte, alsook Rē en Isis. In het demotisch werd de Mythe van het Zonneoog overgeleverd.

In hun inscripties geven de koningen soms zelf een omstandig relaas van de onderneming of het wapenfeit dat zij wensen te vereeuwigen. Op de Sfinxstèle vertelt Thutmosis IV hoe hij door een droom er toe gebracht werd, de sfinx te bevrijden van het zand, waaronder hij bedolven was. Een groots gedicht werd het relaas over de veldslag bij Kades, waarin Ramses II mededeelt hoe hij heel alleen, van zijn leger afgesneden, de Hethieten op de vlucht joeg.

Dit verhaal is bewaard in de P. Sallier III en op tempelwanden te Karnak, Luxor en Abydus. Het werd vroeger vaak het Gedicht van Pentawer genoemd, omdat de kopiist van P. Sallier, die deze naam draagt, verkeerdelijk voor de auteur werd gehouden. Ook het bericht van Merneptah over zijn overwinning op de Libiërs, op de Israëlstèle (zo geheten omdat alleen op dit monument de naam Israël voorkomt), is tot een gedicht uitgegroeid.

(5) Novellen en sprookjes. Dit genre is bijzonder goed vertegenwoordigd en behoort tot de meest oorspronkelijke scheppingen van de egyptische literatuur. Vaak treden hier koningen of prinsen op of wordt er gezinspeeld op een historische gebeurtenis. De 'Schipbreukeling' is een verhaal uit het Middel-Rijk of het einde van het Oude Rijk over een Egyptenaar die tengevolge van een schipbreuk op een soort tovereiland terecht komt waarvan de meester een goddelijke slang is, die zijn terugkeer naar het vaderland bewerkt. 'Sinoehe' is een hoge ambtenaar van Amenemhêt I die bij het vernemen van diens dood naar Syrië-Palestina vlucht, maar ondanks de eer en de weldaden welke een nomadenvorst hem bewijst van heimwee verteerd wordt, totdat Sesostris I hem laat terugroepen. De 'Welsprekende Boer', door een landheer van zijn ezels en koopwaar beroofd, houdt vóór de rechter zo'n kundig pleidooi dat de koning, hierover ingelicht, beveelt de zaak op de lange baan te schuiven en hem de tekst van de redevoeringen mee te delen. Eerst nadat hij negenmaal gepleit heeft, laat men de Boer recht wedervaren. De P. Westcar bevat de Wonderverhalen aan het Hof van koning Cheops. De zonen van Cheops vertellen hun vader elk een sprookje. De laatste zoon gaat integendeel een tovenaar halen die voor de koning staaltjes van zijn kunst vertoont, maar daarna ook voorspelt dat na de dynastie van Cheops drie koningen zullen regeren die door Rē bij de vrouw van een priester van de zonnegod zullen verwekt worden. Tenslotte wordt de geboorte van de drie kinderen beschreven. Het Verhaal van Apophis en Sekenenrē speelt zich tijdens de Hyksosoverheersing af, terwijl de Inname van Joppe, onder het Nieuwe Rijk, aan een krijgslist als die van het trojaanse paard te danken is. Evenals beide laatste zijn ook de volgende werken in het nieuw-egyptisch gesteld: het Verhaal van de Twee Broeders, waarvan het motief van de overspelige vrouw en de deugdzame jongeling met dat van Jozef en de vrouw van Potiphar wordt vergeleken, een 'Spookgeschiedenis', de 'Vervloekte Prins', dat enigszins aan de 'Schone Slaapster in het Bos' herinnert, en de Avonturen van Wenamon, die te Byblus cederhout gaat halen voor de heilige boot van Amon van Thebe. De 'Prinses van Bachtan', op de Bentresjstèle in het Louvre bewaard, is integendeel in het middel-egyptisch gesteld en verhaalt hoe een beeld van de god Chnum naar de vreemde (Baktriane?) gezonden wordt om de prinses te genezen. Een demotisch toversprookje, de Setneroman, heeft tot held Chaërnwese, een zoon van Ramses II; de Petoebastis-roman bestaat uit verschillende verhalen waarvan de genoemde koning de hoofdpersoon is. Dat soortgelijke novellen, die een koning in een zeer menselijk daglicht stellen, ook reeds in het Nieuwe Rijk bestonden blijkt uit het onlangs bekend geworden Verhaal van Neferkare en de generaal Sisene.


Lit. G. Roeder, Urkunden zur Religion des alten Ägypten (Jena ²1923). G. Lefebvre, Romans et contes égyptiens de l'époque pharaonique (Paris 1949). G. Posener, Recherches littéraires 1-6 (Rev. d'Égypt. 6, 1949, tot 11, 1957). A. Gardiner, The Kadesh Inscriptions of Ramesses II (Oxford 1960).


(6) Onder de naam Tendentiegeschriften verstaan wij de werken die een historische gebeurtenis in de geest of in het voordeel van een sociale stand of van een bepaald persoon interpreteren. Zo schilderen de Klachten van Ipu-Wer (ook bekend als de Admonitions of an Egyptian Sage) de geweldige sociale ommekeer die zich op het einde van het Oude Rijk voltrokken heeft. De Profetie van Neferti (vroeger algemeen Neferrohu gelezen) voorspelt post eventum de troebele tijden van de 1e Tussenperiode, waaraan de regering van Amenemhêt I een einde zal maken. Van de Klacht van Chacheperreseneb, die blijkens de naam waarschijnlijk uit de tijd van Sesostris II stamt, is slechts het begin bewaard gebleven. De P. Harris I is een geschrift dat na de moord op Ramses III de opvolging van Ramses IV moet legitimeren en waarvan slechts een gering deel een literaire inslag heeft. De orakels van de Demotische Chroniek hebben betrekking op de revoluties onder de laatste drie dynastieën. De Hongersnoodstèle op het eiland Sehel moest dienen om de aanspraken op de Dodekaschoinos van de god Chnum en zijn priesters te verdedigen tegen de wassende macht der Isispriesters van Philae. Tendentiegeschriften zijn ook de Leer voor koning Merikarē en de Leer van koning Amenemhêt (zie hieronder).

(7) De wijsheidsliteratuur is een veelbeoefend genre. Deze geschriften nemen de vorm aan van een 'leer' die een vader tot zijn zoon richt. Naast verheven religieuze en morele gedachten bevatten zij kleinburgerlijke voorschriften van 'savoir-vivre'. Uit het Oude Rijk stammen de 'oudste boeken ter wereld', nl. de Leer van Kaires voor Kagernni en de Leer van Ptahhotep. Beide zijn geschreven door een vizier, resp. van koning Huni en van Isesi; zij zijn bewaard in de P. Prisse. De Leer voor koning Merikarē (10e dynastie) en de Leer van koning Amenemhêt hebben beide tot doel, de troonsopvolging te legitimeren, enerzijds van Merikarē, anderzijds van Sesostris I. Uit dezelfde tijd is fragmentarisch bewaard de Leer van Cheti (of Achthoi), zoon van Duauf, die tot algemeen thema scheen te hebben: 'word ambtenaar'.

De Leer van Anii, waarschijnlijk uit de tweede helft van de 18e dynastie, huldigt het ideaal van de bezadigde mens, de 'echte zwijger'. De Leer van Amenemope, uit de 22e-26e dynastie, vertoont zoveel gelijkenis met het hebreeuwse boek Spreuken dat dit aanleiding gegeven heeft tot allerlei discussies over de onderlinge afhankelijkheid. De demotische Papyrus Insinger behoort vermoedelijk tot de ptolemaeïsche, of nog tot de perzische tijd. Hij is in vijfentwintig Onderrichtingen ingedeeld en heeft als centrale idee de zelfbeheersing, het 'evenwicht'. De demotische Wijsheid van Anchsjesjonqi is eerst enkele jaren geleden bekend geworden. Zij werd wellicht onder de 26e dynastie geschreven en vertoont een heel eigen karakter.


Lit. J. Leclant, Documents nouveaux et points de vue récents sur les sagesses de l'Égypte ancienne, in: Les sagesses du Proche-Orient ancien (Travaux du Centre d'études supérieures spécialisé d'histoire des religions de Strasbourg; Paris 1963) 5-26.

Algemene Lit. M. Pieper, Die ägyptische Literatur (Handbuch der Literaturwissenschaft: Wildpark-Potsdam 1928). S. Donadoni, Storia della letteratura egiziana antica (Milano 1957). B. Spuler, Handbuch der Orientalistik. I. Ägyptologie, 2. Abschn., Literatur (Leiden 1952). H. Brunner, Grundzüge einer Geschichte der altägyptischen Literatur (Darmstadt 1966). Rijkste keuze van teksten in vertaling: A. Erman, Die Literatur der Ägypter (Leipzig 1923), vertaling door A. M. Blackman, The Literature of the Ancient Egyptians (London 1927). Nieuwe vertaling van vele teksten door J. A. Wilson in ANET.


(E) De koptische literatuur illustreert beter dan wat ook de geweldige ommekeer die het christendom in het Nijldal teweegbracht. Zoals in vele landen van Europa is de bijbelvertaling hier een der eerste produkten van de pas ontstane schrijf- en literaire taal. Daarnaast bleven talrijke gnostische en manicheïsche geschriften in het koptisch bewaard. De Apocriefen van het OT en het NT hebben in Egypte een buitengewoon succes gekend. Evenals de reeds vermelde werken zijn de meeste uit het grieks vertaald, doch enkele schijnen in het Nijldal ontstaan te zijn en de ene of andere was misschien zelfs oorspronkelijk koptisch. Ook de Apostolische Vaders zijn bijna alle in deze taal vertegenwoordigd. De martelaarsakten en de mirakelen door martelaren bewerkt vormen het thema van een uitgebreide volksliteratuur. Het monnikendom, in de 3e eeuw in Egypte ontstaan, ligt aan de oorsprong van talrijke geschriften. De Kloosterregel en de Werken van Pachomius en van zijn eerste opvolgers, Theodorus en Horsiese, werden in het koptisch gesteld. De belangrijkste en meest originele auteur van deze letterkunde is evenwel Sjenoete, die in de 5e eeuw abt was van het Witte Klooster nabij Sohag (streek van Achmim). De homilieën zijn een ander voornaam bestanddeel van de literatuur van het christelijke Egypte. Vele ervan stammen van patriarchen van Alexandrië of van bisschoppen uit de chöra en hier stelt zich telkens de vraag of zij koptische scheppingen dan wel vertalingen zijn. Vele andere homilieën worden toegeschreven aan kerkelijke schrijvers uit het buitenland; zij wijzen op intensieve culturele betrekkingen tussen de kerk van Egypte en de overige delen van de christenwereld. Van de kerkelijke dichtkunst zijn liederen bekend over bijbelse en hagiografische onderwerpen. De profane letterkunde wordt vertegenwoordigd door de ook in andere literaturen bekende Alexander-roman van Pseudo-Callisthenes en de aan Egypte eigen Cambyses-roman. Ook de Physiologus heeft in het koptisch bestaan. Uit de byzantijnse cultuurkring stammen verschillende romans en legenden.


Lit. S. Morenz, Die koptische Literatur, in B. Spuler, Handbuch der Orientalistik. I. Ägyptologie, 2. Abschn., Literatur (Leiden 1952) 207-219. De volledigste geschiedenis, met vermelding van de bronnen, is die van De Lacy O'Leary, Littérature copte, in DAL 9,2 (Paris 1930) 1509-1635; aan te vullen met de gegevens uit Kammerer en Simon (z.o. Algemene Lit., Bibliografieën). - J. Vergote, La littérature copte et sa diffusion en Orient, in Problemi attuali di scienza e di cultura, Quad. 62: L'Oriente cristiano nella storia della eiviltà (Accademia Nazionale dei Lincei 361, 1964; Rome 1964) 103-117.


Egypte