Canon (κανών) In zijn grondbetekenis duidt c. de '(rieten) stok' aan, gebruikt door bouwlieden om het rechte verloop van muren e.d. te controleren. Het woord werd ook gebezigd voor andere soortgelijke controleapparaten. Zodoende kon het gemakkelijk de algemene betekenis 'richtsnoer, maatstaf, model' krijgen, die vooral in de beeldhouwkunst, in de filologie, in de exegese, in het kerkelijk recht en in de liturgie gangbaar werd.
(1) In de beeldhouwkunst gaat het c.-idee terug op
een - grotendeels verloren gegaan - geschrift van
Polycletus
van Argos (2e helft 5e eeuw vC), waarin
deze, uitgaande van de normale grootte van het
menselijk lichaam, de ideale getalsverhoudingen beschreef
die ten grondslag liggen aan de συμμετρία
('wel-geproportioneerdheid'). Vermoedelijk moet
Polycletus' Speerdrager als de praktische c. ter illustratie
van zijn theorie beschouwd worden. Inzake
de details van de door Polycletus voorgestelde verhoudingen
lopen de meningen der kunsthistorici
uiteen. Evenmin is geheel duidelijk, in hoeverre
zijn theorie de latere beeldhouwkunst heeft beïnvloed.
Lit. S. Ferri (EAA 2, 311v). - D. Schulz, Zum Kanon Polyklets
(Hermes 83, 1955, 200-220).
(2) In de filologie verstaat men sinds de oudheid onder c. een lijst van antieke auteurs die als 'model', als 'gecanoniseerd', als 'klassiek' kunnen gelden voor een bepaald literair genre. Dergelijke lijsten ontstonden in de kring der alexandrijnse filologen, maar van de meeste is een min of meer gestandaardiseerde redactie pas uit veel later tijd bekend. De bekendste c.es zijn de c. van de negen lierdichters (Alcman, Alcaeus, Sappho, Stesichorus, Ibycus, Anacreon, Simonides, Pindarus en Bacchylides) en die van de tien attische redenaars (Demosthenes, Lysias, Hyperides, Isocrates, Aeschines, Lycurgus, Isaeus, Antiphon, Andocides en Dinarchus); deze laatste wordt gewoonlijk aan de retor Caecilius van Caleacte uit de tijd van keizer Augustus toegeschreven.
De c.es zijn van grote invloed geweest op de vaststelling
van de schoolprogramma's in de oudheid
en dientengevolge op de overlevering van de antieke
literatuur: voor auteurs wier naam niet in een c.
voorkwam was de kans dat hun werken bewaard
bleven, uiterst gering.
Lit. L. Radermacher (PRE 10, 1873-1878). GGL 2, 28v. H.
Oppel, Κανών (Philologus, Suppl. 30, 4, 1937).
[Nuchelmans]