Lesbus (Λέσβος), na Euboea
en Kreta het grootste
eiland van de Aegeïsche Zee, gelegen voor een grote
baai van de kleinaziatische westkust - de Golf van
Adramytteum - ten zuiden van de
Troas, ook thans
nog Lesbos geheten. De
grootste lengte bedraagt ca. 55, de grootste breedte
ca. 47 km, de totale oppervlakte 1614 km². L. bestaat
uit tamelijk vruchtbaar heuvelland met enkele
hoge toppen tot 838 m (Lepetymnus in het noorden)
en 967 m (Olympus in het zuidoosten). Op de zuidkust
bevinden zich twee diep insnijdende baaien met
smalle toegangen. De belangrijkste steden waren
Mytilene op de zuidoostkust
en Methymna op
de noordkust; op de westkust lagen de stadjes Antissa
en Eresus.
In Thermi ten noordwesten van Mytilene is een nederzetting uit het 3e millennium vC aan het licht gebracht (1929-1933), die overeenkomsten vertoont met de contemporaine nederzettingen in Troje en op Lemnus; voor het overige zijn prehistorische vondsten op L. betrekkelijk schaars. De griekse immigranten die zich tegen het einde van het 2e millennium vC op L. vestigden (Aeoliërs) waren hoofdzakelijk uit Thessalië en Boeotië afkomstig; ze legden zich toe op landbouw en zeevaart en koloniseerden vervolgens de Aeolis; Mytilene nam deel aan de stichting van Aenus en Naucratis. De grootste bloei van het eiland viel in de 7e en 6e eeuw vC. De welvaart schiep de voorwaarden voor een bloeiend cultureel leven, waarvan dichters als Terpander, Arion, Alcaeus en Sappho getuigenis afleggen evenals interessante originele elementen in de bouwkunst. De politieke macht was in handen van enkele adellijke families, die niet zelden een verbitterde strijd om de handhaving van hun positie voerden (Pittacus). Een zware slag betekende voor L. de vestiging van concurrerende Atheners op de thracische Chersonesus (ca. 560 vC) en de onderwerping van het eiland aan het gezag der Perzen (546 vC). Deelname aan de ionische opstand eindigde met hernieuwde onderwerping.
In de 5e eeuw maakte L., van de perzische heerschappij bevrijd (479), deel uit van de attisch-delische zeebond. Voor de afval in 428 werd met name Mytilene zeer zwaar gestraft; de Atheners verdeelden het grootste deel van het eiland onder cleruchen, hetgeen evenwel een nieuwe afval in 412 niet kon beletten. De steden van het eiland behoorden echter tot de eerste die ca. 380 vC tot de tweede attische zeebond toetraden; hieruit trokken ze zich terug na de attische bondgenotenoorlog (357-355).
In 334 sloten ze zich aan bij Alexander de
Grote, in de hellenistische tijd behoorde L. aanvankelijk
tot Macedonië, later tot Egypte, totdat
het zich in 191 vC met Rome verbond.
Behalve de reeds genoemde lyrici waren van L. afkomstig
de geschiedschrijvers
Hellanicus en
Phaenias en de wijsgeer
Theophrastus,
wiens leermeester
Aristoteles
twee jaar op het eiland verbleef.
Op L. speelt Longus' roman Daphnis en Chloë,
die een goed beeld geeft van het leven op het eiland
in de 3e eeuw nC.
Lit. Inscripties in IG 12, 2 (ed. W. R. Patton, 1899) en Suppl. (ed. F. Hiller von Gaertringen, 1939) nrs. 1-143. - L. Bürchner (PRE 12, 2107-2133). G. Colonna (EAA 5, 122-124 s.v. Mitilene). Philippson/Kirsten 4, 233-244. - H. Pistorius, Beiträge zur Geschichte von Lesbos im 4. Jahrhundert v. Chr. (Bonn 1913). W. Lamb, Excavations at Thermi in Lesbos (Cambridge 1936). [Nuchelmans]