Aphrodite

Aphrodite (Ἀφροδίτη), bij de Grieken de godin van de zinnelijke liefde, het seksuele leven en de schoonheid.

(I) Over haar wezen en herkomst bestaat geen absolute eenstemmigheid. De opvatting dat A. uit het Oosten afkomstig was overheerst. Tümpels hypothese van een thessalische oorsprong (in Thessalië en Boeotië was haar cultus zeer verbreid) lijkt minder waarschijnlijk. Men heeft de naam A. soms als een vervorming van het semitische Astoret (Astarte) beschouwd, waarbij een volksetymologische verbinding met ἀφρός (schuim) gelegd werd. Aan indogermaanse afleiding behoeft men niet te denken. Over de 'vreemde A.' van Herodotus 2, 112 zie Astarte.

Indien we reeds in de uitbeelding van een naakte vrouw met sterk gemarkeerde genitalia, door vogels omfladderd, zoals we ze van enkele gouden plaatjes uit myceense schachtgraven kennen, een A. mogen zien, dan is, aldus Nilsson, tegelijkertijd de vraag aan de orde of en in hoeverre in de myceense cultuur reeds oosterse invloed aanwezig was. Nilsson is geneigd deze vraag voor zover het A. betreft bevestigend te beantwoorden.

Meermalen heeft men A. beschouwd als godin van de vegetatie en van de animale en menselijke vruchtbaarheid. Het eerste is door Von Wilamowitz bestreden. Men heeft voor de veronderstelling, dat A. oorspronkelijk een groter machtsgebied bezat, het feest van 'A. in de tuinen' te Athene aangehaald, alsmede het feit dat ze te Paphus een heilige tuin bezat. De aanwijzingen hiervoor zijn echter gering in aantal. Nilsson wijst erop dat het epitheton Urania van A. en haar relatie tot de zee op herkomst uit het Oosten wijzen: voor de mythe van het ontstaan van de godin uit de in zee geworpen schaamdelen van Uranus (Hesiodus, Theogonie 188vv) zou men kunnen denken aan de semitische tot de hemel in betrekking staande godin (Nilsson, Geschichte der griechischen Religion 1², 521). De betrekking van A. tot de zee weerspiegelt zich in enkele epitheta, die echter niet frequent voorkomen: Ποντία, Εὐπλοία, Πελαγία (vgl. H. Usener, Legenden der Pelagia, 1879). Volgens Nilsson zouden degenen die per schip uit het Oosten terugkeerden haar bijzonder aanbeden hebben.

Kleinaziatische invloed bespeuren we in het verhaal van de liefde van A. tot Anchises. Achter haar gestalte gaat de kleinaziatische Grote Moeder schuil, die op de Ida woonde. Hierop wijzen zowel haar verbintenis met een sterfelijke minnaar als de stemming in de homerische A.-hymne.

(II) Bij Homerus is A. dochter van Zeus en Dione (Ilias 5, 370). De dichter roemt in het bijzonder haar schoonheid, vooral ook in relatie met de chariten. Zij heeft Paris zijn schoonheid geschonken (Ilias 3, 54) en overlaadt Pandora met haar gaven (Hesiodus, Erga 65vv). Als de godin van het zinnelijk verlangen vinden wij A. bv. in 14,190vv. In de Odyssee is ze gehuwd met Hephaestus (op grond van de schoonheid van Hephaestus' werken?). Haar avontuur met Ares wordt Odyssee 8,267vv verhaald (vgl. de cultusgemeenschap van A. met Ares te Thebe). Hesiodus beschrijft de komst van de 'uit schuim geborene' op Cyprus, waar Eros en Himerus haar begeleiden. Latere poëzie verhaalt van de liefde van A. tot Anchises, Adonis en Butes.

venus van miloAls godin van de zinnelijke liefde werd A. aangeroepen bij het huwelijk (in Athene op kaap Colias; in Hermione brachten de meisjes haar vóór het huwelijk offers). Door de hetaeren werd zij vereerd als Πάνδημος (ze vierden te harer ere de Adonia en Aphrodisia). Seksuele symbolen vinden wij in de cultus van A. weinig.

De tempels van A. waren talrijk (o.a. op Cyprus te Paphus, Idalium, Amathus; verder te Thebe, Corinthe, Sicyon, op Melus, Cythera en Lesbus). Toch vernemen we weinig van feesten of opvallende gebruiken: slechts op Cyprus met zijn semitische inslag; te Athene werd de tempel van A. Pandemus door het offer van een duif gereinigd; in Corinthe werd een jaarlijks feest gevierd door de aan de tempel van A. verbonden hiërodulen. Opmerkelijk is een standbeeld van een bewapende A. te Sparta. Aan A. waren gewijd varken, haas, duif en mus, mirte en granaatappel.

(III) In de oudere kunst is A. alleen door haar attributen van andere godheden onderscheiden. Ze draagt een lang gewaad, dat ze met één hand vasthoudt, in de andere draagt ze een attribuut. Op vazen is dikwijls het Paris-oordeel afgebeeld. Ook vinden wij talrijke spiegelsteunen uit ionisch gebied met haar beeltenis. Het beroemde A.-beeld van Phidias is verloren gegaan, daarentegen bleef haar beeltenis op de Parthenon-fries (Londen, British Museum) bewaard. Beroemd is verder de z.g. ludovisische troon ('A. oprijzend uit de zee'). Sedert de 4e eeuw vC ontstonden de naakte A.-typen. Door middel van romeinse kopieën (Rome, Vaticaans Museum) kennen wij de z.g. Cnidische A. van Praxiteles (de godin legt haar gewaad op een hydria alvorens een bad te nemen). Het beroemdst is de A. van Melus of Milo (in het Louvre). Uit de hellenistische tijd kennen we o.a. de hurkende A. van Doedalsas, de A. van Cyrene (Rome, Museo Nazionale) en de A. van Arles (Paris, Louvre).

Lit. W. H. Roscher/A. Furtwängler (Roscher 1, 390-419). K. Tümpe1/F. Dümmler (PRE 1, 2729-2787). A. de Franciscis (EAA 1, 115-128). - L. R. Farnell, Cults of the Greek States 2 (Oxford 1896). H. J. Rose, Anchises and Aphrodite (Classical Quarterly 18, 1924, 11-16). U. von Wilamowitz-Moellendorff, Der Glaube der Hellenen 1 (1926) 95vv. M. P. Nilsson, Geschichte der griechischen Religion 1² (München 1955) 5 1 9-526. [Bartelink]




mythen