Tyrannis

Tyrannis (τυραννίς), in de griekse staatkundige geschiedenis naam van een in vele griekse poleis tijdelijk optredende vorm van alleenheerschappij, waarbij een tiran (τύραννος) die op enigerlei wijze de macht geüsurpeerd heeft,'zonder zich te storen aan de wil van het volk of aan wetten, naar eigen willekeur regeert' (Xenophon, Gedenkwaardigheden van Socrates 4, 6, 12). In de geschiedenis van de t. onderscheidt men een oudere t., van de 7e tot het midden van de 5e eeuw, en een jongere, van de 4e en 3e eeuw vC.

De tirannen van de eerste periode waren doorgaans afkomstig uit de adelstand en maakten zich met behulp van een gewapende lijfwacht meester van de macht, ten koste van de heersende adellijke families. Dit was het gevolg van de sociale en politieke spanningen die in de meeste griekse poleis optraden tijdens de overgang van een feodale, door veeteelt en primitieve landbouw beheerste samenleving naar een sociale structuur waarin nijverheid, handel en geld domineerden en een nieuwe stand opkwam die daaraan zijn invloed ontleende. De voornaamste tirannen uit die tijd waren Phalaris en Theron in Acragas, Phidon in Argos, Pisistratus, Hippias en Hipparchus in Athene, Cypselus en Periander in Corinthe, Cleander in Gela, Theagenes in Megara, Thrasybulus in Milete, Pittacus in Mytilene, Lygdamis op Naxus, Anaxilaüs in Rhegium, Polycrates op Samos, Orthagoras en Clisthenes in Sicyon, Gelo en Hiëro I en II in Syracuse. Hoewel daden van geweld en wreedheid voorkwamen, waren deze tirannen niet noodzakelijkerwijze tirannen in de moderne zin van het woord; dikwijls waren deze 'dictatoren' grote bevorderaars van welvaart en culturele bloei. Voor vele staten betekende hun optreden een belangrijke impuls tot politieke bewustwording, die tijdens de feodale periode tengevolge van familietwisten ernstig verzwakt was. Hun slechte faam hebben de tirannen, behalve aan de willekeur van hun optreden en de verwijten van hun fegenstanders, ook te danken aan de politieke theoneen van o.a. Plato en Aristoteles, die de t. de slechtste van alle staatsvormen achtten.

Meestal trachtte een tiran een dynastie te stichten, maar in de regel viel de t. in de tweede of derde generatie ten offer aan de vrijheidsliefde van de burgers; in sommige gevallen, bv. in Athene, kwam dan een democratisch bestel tot stand, waartoe de machtsbeperking van de adel door de tirannen de monelijkheid geschapen had.

Ook de tirannen van de 4e en 3e eeuw vC kwamen veelal tengevolge van partijtwisten aan de macht. Dionysius I en II en Agathocles van Syracuse, die in vele opzichten als voorlopers van de hellenistische monarchen beschouwd kunnen worden, streefden - in tegenstelling tot de meeste tirannen van de 7e en 6e eeuw - naar temtoriale machtsexpansie, in casu naar de heerschappij over geheel Sicilië. Soortgelijke aspiraties koesterden in Thessalië de tirannen Lycophron, Iason en Alexander van Pherae.


Lit. Th. Lenschau (PRE 7A, 1821-1842). - G. Busolt, Griechische Staatskunde (München 1920) 369-411. H. Berve, Wesenszüge der griechischen T. (Historische Zeitschrift 177 1954, 1-20). A. Andrewes, The Greek Tyrants (London 1956, ²1966). H. Berve, Die T. bei den Griechen (München 1967). C. Mossé, La tyrannie dans la Grèce antique (Paris 1969). K. H. Kinzl ed., Die ältere T. bis zu den Perserkriegen (Wege der Forschung 510, Darmstadt 1979). [Nuchelmans]


Register