Het griekse woord μουσεῖον duidde van oudsher de plaats aan waar Muzen vereerd werden, hetzij bij een altaar hetzij in een tempel. Sinds de 4e eeuw vC werd het, behalve voor 'heiligdom der Muzen', ook gebruikt ter aanduiding van een instituut waar naast de cultus der Muzen literair-culturele activiteiten domineerden. Zo waren in Plato's en Aristoteles' scholen niet alleen μουσεῖα aanwezig, ze konden ook zelf μουσεῖα worden genoemd; het Ἀρχιλοχεῖον op Parus was waarschijnlijk een soort m. waar literatoren en vooral bewonderaars van Archilochus bijeenkwamen.
Het beroemdste m. was dat van Alexandrië in Egypte, dat in het begin van de 3e eeuw vC gesticht werd door Ptolemaeus I met behulp van Demetrius van Phalerum en door Ptolemaeus' opvolgers gepatroneerd en tot grote bloei gebracht werd. Talloze door de koning gesalarieerde en geprivilegieerde geleerden gaven er onderwijs en verrichtten er onderzoek, o.a. de filologen Callimachus van Cyrene, Zenodotus van Ephese, Apollonius Rhodius, Aristophanes van Byzantium, Aristarchus van Samothrace, Dionysius Thrax, Didymus, Theon, Apion, Apollonius Dyscolus, Harpocration en Hephaestion, de geografen Eratosthenes van Cyrene en Claudius Ptolemaeus, de wis- en sterrenkundigen Euclides, Conon van Samos, Apollonius van Perge, Hipparchus van Nicaea, Sosigenes, Menelaüs (2) en Diophantus, de artsen Herophilus, Erasistratus en Soranus, de werktuigkundigen Ctesibius en Hero. In de romeinse periode benoemde de keizer de directeur; in die tijd telde de instelling ook diverse niet-geleerden zoals atleten, dichters en keizerlijke ambtenaren onder haar leden. Na woelingen in de 2e eeuw vC vluchtten vele geleerden uit Alexandrië naar andere grote steden, waar nieuwe musea gesticht werden, o.a. te Pergamum, Ephese, Smyrna, Athene en Rhodus.
De leden van deze musea speelden, dank zij een combinatie van rijkdom en eruditie, veelal een vooraanstaande rol, zowel in het maatschappelijk leven als op het niveau van het rijksbestuur. Nadat het m. van Alexandrië ca. 270 nC verwoest was, waarschijnlijk door Zenobia van Palmyra, leidde het nog slechts een kwijnend bestaan. Het laatste bekende lid was de wis- en sterrenkundige Theon (4e eeuw nC), de vader van Hypatia. De juiste ligging van het m., dat deel uitmaakte van het complex der koninklijke paleizen, is niet bekend.
Met het m. van Alexandrië was de befaamde Alexandrijnse
biliotheek verbonden, die in haar bloeitijd
samen met het filiaal in het Serapeum meer dan
700.000 papyrusrollen bezat. Over ontstaan,
geschiedenis en ondergang van deze bibliotheek zijn
we helaas slechts zeer gebrekkig ingelicht; tijdens
Caesars verblijf in de stad (48-47 vC) schijnt een
groot gedeelte ervan door brand te zijn verwoest.
Lit. E. Müller-Graupa (PRE 16, 801-821). - E. A. Parson,
The Alexandrian Library (New York 1952).