Mesopotamië (VI) Literatuur

De literatuur van het oude M. is vrijwel uitsluitend in twee talen overgeleverd: in het sumerisch en in het akkadisch. Teksten in andere, in de loop der eeuwen daar gesproken talen zijn uiterst zeldzaam: enkele korte bezweringen in het subarees, de pre-sumerische substraattaal; enkele korte hurritische teksten (uit Urkis en Mari; onze kennis van de hurritische literatuur berust vooral op vondsten te Hattusas); de wellicht uit Babylonië afkomstige aramese 'Wijsheid van Ahiqar' (Sanheribs raadsman), gevonden te Elefantine (de latere mandese literatuur wordt hier buiten beschouwing gelaten). Kassitische teksten zijn onbekend, al hadden de Babyloniërs, blijkens lijsten van namen en woorden, belangstelling voor deze taal.

Het begrip 'literatuur' wordt m.b.t. het oude Nabije Oosten doorgaans ruim gehanteerd; men rekent er alle niet alledaagse (brieven, lijsten) teksten toe, dus ook wetenschappelijke geschriften (omina, woordenlijsten, mathematica), wetscorpora, historische inscripties, rituelen, enz. De kennis van deze omvangrijke literatuur danken we in de eerste plaats aan de schrijvers en geleerden die werkten in of voor scholen, tempels en paleizen.

(A) Scholen. Het curriculum van de scholen - kort na 3000 vC ontstaan - omvatte al vroeg het opschrijven en memoriseren van stukken literatuur. De school beschikte hiervoor over standaardcopieën van de teksten (prisma's of grote tabletten), terwijl de leerling gaandeweg zijn eigen handbibliotheek bijeenschreef. Het belangrijkst voor de overlevering van de sumerische literatuur waren de scholen van Nippur en Ur, volgens zijn zeggen door koning Sulgi (21e eeuw vC) gesticht. Uit Nippur komen de meeste teksten, waaronder ook afschriften van oude historische inscripties. De versies van de standaardteksten in de verschilllende scholen vertonen soms onderlinge afwijkingen, hetzij door verschillende traditieketens, hetzij door invloed van de mondelinge overlevering. De oudste schoolteksten (stammend uit Uruk) zijn lijsten van tekens/voorwerpen en goden; de oudste literaire teksten bevinden zich onder de vondsten gedaan te Abu Salabih. (ca. 2500 vC; wijsheidsteksten, hymnen). Het tekstbestand van de scholen, zoals die in het begin van het 2e millennium vC floreerden, kennen we behalve uit de teksten ook uit een aanzienlijk aantal sumerische literaire catalogi, die behoorden tot de schoolinventaris, en waarin de composities naar hun beginwoorden (hun 'naam') kort werden opgesomd. Deze methode van naamgeving, later ook in akkadische catalogi toegepast, wordt voor bepaalde werken thans nog gevolgd. Zo spreekt men van Enūma elīs ('Toen boven ...', het babylonische scheppingsepos), van Ludlul bēl nēmeqi ('Ik wil de heer der wijsheid prijzen', een Job-achtige wijsheidstekst), van Summa izbu ('Indien een misgeboorte', een aan dit verschijnsel bij mens en dier gewijde serie omina) en van Iqqur ipuš ('Hij breekt af en bouwt op', hemerologische serie). Meestal gebruikt men thans nieuwe benamingen, afgeleid van de inhoud of de hoofdpersoon: 'Gilgameš-epos (i.p.v. 'Hij die alles ervoer ...'), 'Šulgi-hymne A', 'Wetten van Hammurapi', 'Lamastu-serie', 'Koningslijst', 'Eridu-hymne', 'Fabel van de vos' enz.

(B) Bibliotheken. Naast de scholen staan, vooral na 1500 vC, grote bibliotheken. Het bekendst is die van Aššurbanipal te Ninive (midden 7e eeuw vC; vaak aangeduid als de 'Kuyunjik-collectie' van het British Museum) die reeds vroeg in de vorige eeuw ontdekt werd en een geweldige stimulans werd voor de assyriologie. Deze bibliotheek werd bijeengebracht door incorporatie van kleinere, oudere collecties en systematisch in den lande verzamelde of afgeschreven literaire teksten. De totale omvang was meer dan 1000 tabletten, met ca. 200 regels tekst per stuk (gemiddeld). Ouder was de bibliotheek van Tiglath-pileser I (ca. 1100 vC) in Assur; daartoe behoorden o.a. de 'Middelassyrische Wetten' en de assyrische 'Harem-edicten'. Hij incorporeerde ook teksten uit Babylonië. Ook de tempels beschikten, vooral via de daaraan verbonden priester-geleerden, over omvangrijke collecties, niet slechts van cultische, magische en hymnische teksten, maar ook van traditionele literatuur. Zulke bibliotheken kwamen o.a. aan het licht te Uruk, Babylon en in Kalah in de tempel van Nabu, maar ook in de assyrische provinciestad onder de ruïne Sultantepe (= Huzirina).

Het gaat hierbij steeds om vrijwel hetzelfde, gesloten corpus teksten (dat overigens nog lang niet volledig bekend is). De reden hiervan is te vinden in het feit dat zich in de kassitische tijd (13e eeuw vC) een proces van selectie, recensie en standaardisatie voltrok, dat men aanduidt met de naam 'canonisatie'. Vondsten van iets oudere datum (o.a. in de scholen te Hattusas en Ugarit, 14e-13e eeuw) zijn nog precanoniek en leveren een aanwijzing voor de datering van dit proces. Naast deze 'canonieke' literatuur was er ook de traditie 'via de mond der geleerden', soms ook opgeschreven ('niet tot de serie behorend'). Aan deze na-oudbabylonische canonisatie viel het gros van de oude sumerische literatuur ten offer, die we alleen dank zij de oude scholen nog kennen. Een belangrijk moment in de literatuurgeschiedenis vormde het uitsterven van het sumerisch als gesproken taal, omstreeks 2000 vC. Dit leidde tot het op grote schaal opschrijven van de sumerische Iiteratuur in de oudbabylonische scholen (al gebeurde dit voor vele werken toen niet voor het eerst). Daarnaast trachtte men daar de kennis van het sumerisch in stand te houden door conversatie, tweetalige woordenlijsten, sumerische paradigmata en lijsten van vakterminologie (o.a. juridisch), en akkadische glossen in sumerische teksten. Later zien we ook interlineaire akkadische vertalingen van sumerische geschriften met name bij enkele latere, epischmythische leergedichten (rond de god Ninurta), bezweringen, hymnen en gebeden. De grote mythen en epen werden niet aan een dergelijke behandeling onderworpen en verdwenen na de oudbabylonische tijd uit de literaire traditie, wellicht omdat men zich niet meer kon verenigen met het oude godsbeeld der mythen. Wel werden, reeds in de oudbabylonische tijd, met behulp van het materiaal der sumerische epen en mythen, nieuwe, akkadische werken gecomponeerd, zoals het 'Gilgames-epos', 'het Atrachasis-epos' en Enuma elis.

(C) Auteurs. Gewoonlijk is de oudmesopotamische literatuur anoniem, ook in die gevallen waarin een werk geen lange voorgeschiedenis heeft in de mondelinge traditie, maar door een bepaalde schrijver voor een bepaalde gelegenheid (aan het hof of in de tempel) geschreven is. Slechts van enkele werken kennen we de auteur. De oudst bekende is Encheduanna, dochter van Sargon van Akkad (24e eeuw vC), hogepriesteres van de maangod in Ur. Op haar naam staan de 'Verheffing van Inanna' (Nin-me-šarra), de Inanna-hymne Innin-šà-gurra, de mythe 'Inanna en Ebih' en de grote cyclus van hymnen op alle tempels van Sumer en Akkad (É-unir). Enkele geïsoleerde indicaties zijn bewaard in kolofons van literaire teksten, een vooral later belangrijke bron van informaties inzake literaire traditie, met vermelding van afschrijver, origineel, plaats en datum. De auteurs van enkele jonge composities kennen we doordat ze in de tekst hun naam vermelden: Šubši-mešre-Šakkan, de schrijver van Ludlul (III, 43), en Kabti-ilāni-Marduk, aan wie het 'Irra-epos' geopenbaard werd (V, 42). De schrijver van de wijsheidstekst die men 'Theodicee' noemt, verraadt zich via een over de 27 coupletten kunstig verdeeld acrostichon. Een klein gebed levert zelfs het voorbeeld van een dubbel (via begin- en slotsyllabes) acrostichon.

Daarnaast bestaat een belangrijke traditie, belichaamd in een 'Catalogus van teksten en schrijvers' genoemde tekst, die bekende werken terugvoert op ('volgens de mond/versie van ...') bepaalde schrijvers. We hebben hierbij echter niet te doen met de oorspronkelijke auteurs, maar met geleerden, vooral uit de 2e helft van het 2e millennium vC, die bekende composities hun definitieve, canonieke tekstgestalte of recensie gaven. Deze geleerden gelden in de kolofons ook als stamvaders van de latere schrijversfamilies. De catalogus vermeldt zo bv. Sin-liqiuninni als de 'schrijver' van het 'Gilgameš-epos'. Graag kende men composities een oeroude origine toe. Zo wijst de catalogus enkele wetenschappelijke en magische series toe aan de god Ea, terwijl een andere compositie op naam gesteld wordt van de oerwijze van voor de zondvloed, Adapa.

De kennis van de babylonische literatuur heeft zich via de overal in het buitenland gevestigde babylonische scholen - Susa, Hattusas, Alalach, Hasor, Megiddo, Ugarit, El-Amarna e.a. -, waar steeds ook de literaire composities werden afgeschreven en soms blijkbaar ook vertaald, wijd verbreid. Moeilijk te beantwoorden is de vraag in hoeverre de inhoud en geest van deze literatuur buiten de muren van het schoolgebouw een meer algemene invloed uitoefenden. De soms 'barbaarse' afschriften doen veronderstellen dat men de inhoud lang niet altijd verstond. Vertalingen van teksten (o.a. van het 'Gilgames-epos') wijzen echter op een zekere populariteit.

(D) Genres. Ten besluite volgt een kort overzicht van de belangrijkste literatuurgenres, met verwijzingen naar andere trefwoorden.

1. Bezweringen. Zij behoren tot de oudste literatuur. Naast de korte, zelfstandige, oude bezweringen (tegen demonen, ziekten, schorpioenebeet, liefdesbezwering e.d.) kent men sinds het 2e millennium vC in toenemende mate lange bezweringsseries, die veel oud materiaal incorporeren. Het bekendst zijn de Lamaštu-serie, die tegen boze demonen (Utukku lemnūtu), de series Maqlū ('Verbranding'), tegen tovenarij en hekserij, en Surpu ('Verbranding'), tegen allerlei onheil, o.a. taboe en ban, Sà-ziga (liefdesbezweringen, o.a. ter bevordering van de sexuele potentie) en de reeks Namburbi, apotropaeische rituelen en bezweringen ter afwending van door omina aangezegd onheil.

2. Gebeden. Deze speelden in het ritueel der bezweringen een grote rol, o.a. Ki-utu-kam, tegen de demonen tot de zonnegod gericht. Men kende voorts een grote reeks 'gebedsbezweringen', Su-ila ('Handopheffing'), o.a. in de cultus en bij het offer gebruikt, en als onderdeel van babylonische bezweringen. Het individuele gebed vond vanaf ca. 1500 vC ingang in de cultus via het sumerische Er-ša-hunga en het latere Dingir-šà-dibba, beide met een element van boetedoening ter verzoening van de vertoornde godheid. Veel lange gebeden tot allerlei goden gingen, soms los van hun cultische of magische functie, deel uitmaken van de literaire traditie, waarbij de grens tussen gebed en hymne niet steeds duidelijk is.

In nieuw-assyrische koningsinscripties vindt men veel gebeden, vaak functionerend als zegenwens voor de vorst. Speciale gebeden begeleidden de offerschouw, waaronder enkele fraaie tot de goden van de nacht. Tot de gebeden kan men ook rekenen de sinds ca. 2000 vC bekende brieven tot de godheid (vaak tot de persoonlijke beschermgod gericht). De latere assyrische koningen gebruikten de godenbrief als literaire vorm voor hun officiële oorlogsrapporten aan de god Aššur (Sargon II, 8e veldtocht; Esarhaddon; Assurbanipal).

3. Liederen. Naast profane liefdesliederen - veel titels zijn via een catalogus uit Assur bekend, de teksten zelf helaas niet -, arbeids- en feestliederen (wier bestaan wel, maar inhoud niet bekend is) staan liederen die een cultische functie hadden: liederen in verband met de hieros gamos (o.a. liefdesliederen op koningen van Ur III als partner hierin); vele litanieën en klachten, soms samenhangend met het verdwijnen en sterven van een godheid, soms met lange catalogi van zonden en ellenden. Talrijk zijn de hymnen op goden en tempels (hymne). Een speciaal genre zijn de zeer lange klachten n.a.v. nationale catastrofes (20e-19e eeuw vC): 'Klacht om de verwoesting van Ur', 'Klacht om de verwoesting van Sumer en Ur', 'Nippurklacht'.

4. Mythen. Met name de sumerische literatuur was rijk aan mythen rond de voornaamste godenfiguren, soms met kosmo- of theogonische thema's en met veel aandacht voor de 'oertijd', soms aetiologisch en te combineren met bepaalde historische verschijnselen.

De bekendste zijn die rond Dumuzi (Tammuz, Inanna): 'Inanna's afdaling naar de onderwereld', 'Dumuzi's droom', 'Inanna en Bilulu', voorts 'Enlil en Ninlil', 'Enki en Ninmah' (schepping van de mens), 'Enki en Ninchursag' (ook 'Dilmunmythe' genoemd), de 'Martu-mythe', 'Inanna en Ebih', 'Inanna en Enki', de 'Zondvloed-mythe', 'Enki en de wereldorde', 'Nanna's vaart naar Nippur', 'Ninurta en de stenen (Iugal-e), 'Mythe van de hak' - het oeroude landbouwwerktuig van god en mens e.a. De laatste vertegenwoordigers van deze reeks heeft men wegens hun geleerde, verklarende karakter en hun catalogusachtige opsommigen van feiten en realia wel 'leerdichten' genoemd (zie in het algemeen onder de namen der goden). De bekendste akkadische mythen, deels gecomponeerd met gebruikmaking van sumerisch materiaal, en soms ook als epen betiteld (epos) zijn: het 'Atrachasis-epos', Enūma eliš, 'Nergal en Ereiskigal', het 'Irra-epos', de mythen rond de stormvogel Zu (thans leest men Anzu), Adapa, en Etana. Vooral hymnisch en theologisch geladen zijn twee aan de carrière van Inanna/Istar gewijde composities: Nin-me-šarra (sumerisch) en 'Inanna's verhoging' (jong, sumerisch-akkadisch).

5. Epen. Zie Epos II.

6. Wijsheid. Deze categorie omvat een grote verscheidenheid van genres.

a) fabels: 'Fabel van de vos', 'Fabel van de ezel', 'De slang en de adelaar' (in de Etana-mythe) e.a.; vooral akkadisch.

b) strijdgesprekken, vooral sumerisch (naam: adamandugga), maar ook akkadisch. Twee concurrenten pogen hun meerwaarde of superioriteit aan te tonen, waarna doorgaans een goddelijk keuzeoordeel volgt: 'Dumuzi en Enkimdu' (tussen herder en boer; over de vraag wie Inanna's echtgenoot wordt), 'Zomer en winter', 'Schaap en koren', 'Boom en riet', 'Vogel en vis', 'Zilver en koper', 'Reiger en kikvors'; uit het akkadisch: 'Palm en tamarisk', 'Paard en rund' en 'Laurier en populier'. Het zijn typische schoolcomposities.

c) spreekwoorden: een verzamelterm voor echte spreekwoorden, Witzen, parabels, raadslagen, gevleugelde woorden, maximen, korte verhaaltjes e.d. De sumerische traditie kende 24 min of meer systematisch gerangschikte tabletten met duizenden spreekwoorden. De akkadische canon kent akkadische en bilingue collecties spreekwoorden.

d) onderwijzingen: tot deze ook wel 'wijsheidsleren' genoemde categorie kan men rekenen de sumerische 'Georgica' (aanwijzingen van een boer aan zijn zoon), de 'Wijsheid van Suruppak', bestemd voor zijn zoon Ziusudra (sumerische en akkadische versie; zeer oud), een collectie anonieme 'Counsels of Wisdom' en de akkadische 'Vorstenspiegel'.

e) Job-achtige composities, doorgaans in dialoogvorm, zich bezighoudend met de problemen van menselijk lijden, goddelijk ingrijpen en schuld: het sumerische 'De mens en zijn god', en de akkadische composities (midden 2e millennium vC) Ludlul bēl nemeqi, de 'Theodicee', en een compositie bewaard in Ugarit. Hiertoe is ook wel de 'Dialoog van het pessimisme' (tussen een heer en zijn slaaf) gerekend, waarin anderen het humoristische element dominerend achten.

7. Schoolcomposities. Hiertoe behoort een reeks in de school ontstane teksten, die een satirische visie op het bedrijf en de personen in de school verraden. Sommige teksten zijn min of meer verhalend 'Schooltijd', 'De schrijver en zijn ontaarde zoon', 'De mentor en de verstandige schrijver', de z.g. 'Examentekst' - andere gaan volledig op in een dialoog tussen schoolfiguren (mentoren, leerlingen, geleerden, oud-alumni, twee vrouwen) die eigen kwaliteiten ophemelen ten koste van de ander. Sommige teksten werden later in het akkadisch vertaald.

8. Wetscorpora. Zie voor deze eveneens tot de 'literatuur' behorende en later via de school overgeleverde tekst en wetten.

9. Historische literatuur. Deze omvat een grote verscheidenheid van originele historische inscripties, doorgaans van koningen afkomstig, van de uiterst summiere, oude, sumerische bouw- en votiefinscripties tot de uitvoerige assyrische annalen (vanaf de 14e eeuw), veldtochtverslagen in de vorm van godenbrieven, en prisma- of cylinderinscripties (doorgaans bouwinscripties met lange historische inleiding). Tot de originele teksten kan men ook rekenen een collectie sumerische koningsbrieven, die via de school zijn overgeleverd. Vervolgens een grote verscheidenheid van historische en historiografische composities: koningslijsten (sumerisch, babylonisch, assyrisch, seleucidisch), lijsten van jaarnamen en jaareponiemen, allerlei kronieken (legendarisch aandoende, 'theologische' kronieken over de oudere perioden en de uiterst waardevolle, haast objectief-historische 'Babylonische Kroniek' (8e-6e eeuw vC)), synchronistische koningslijsten, epischlegendarische teksten rond de oud-akkadische koningen (Sargons geboortelegende, 'De koning van de strijd', 'De Koning van Kutha' (alle akkadisch), en de godsdiensthistorisch belangrijke compositie 'Vloek van Akkad' (sumerisch) e.d.; (Sargon, Naramsin), en inscripties met een twijfelachtige bistoriciteit (bv. Utuh-egals inscriptie, met vermelding van de verdrijving der Guti) of duidelijke falsificaties (het 'Cruciform Monument' van Manistu-su van Akkad). Meer satirisch of parodiërend zijn een gefingeerde brief van Gilgames en een koningslijst van Lagas (tegenover de officiële koningslijst, die Lagas negeert).

10. Verhalen. Het enige echte verhaal is het schelmenverhaal over 'De arme man van Nippur', die de burgemeester van die stad telkens te slim af is.

11. Rituelen. Veel rituelen vindt men in magische context: zowel de aparte rituele tabletten behorende bij de grote bezweringsseries (zie boven), als vrijwel geheel ritueel-magische en dan vooral apotropaeische series, als Bīt rimki ('Huis van wassing', reinigingsriten ten bate van de koning), Mis pī ('Mondopenings'-ritueel voor godenbeelden), series als Bīt mēseri, Bīt sala mē en het assyrisch ritueel voor de installatie van een 'Ersatzkönig' (šar pūhi). Uit Assyrië kent men een k(r)oningsritueel alsmede een aantal cultische rituelen, met name dat voor de grote godenmaaltijd, Tākultu. Uit Babel stamt het bekende ritueel voor het babylonische nieuwjaarsfeest. Ook Mari leverde een ritueel (voor de Istarcultus). Rituelen voor de gewone offercultus zijn vrij zeldzaam.

12. Divinatie. Zie voor de literatuur op dit gebied omen.

13. Wetenschappelijke literatuur. Deze omvat verschillende categorieën:

a) filologie: de oefen- en handboeken uit de scholen: een rijke verscheidenheid van teken- en woordenlijsten; synoniemen (serie: Malku = šarru); samengestelde ideogrammen (volgens allerlei principes gerangschikt); de grote encyclopedie HAR-ra=hubullu (24 tabletten met ca. 8000 regels, met parallel eraan een synoniemenlijst; bevat vooral alle realia); allerlei soorten lijsten van namen van personen, goden, beroepen, planten, stenen, ziekten e.d.; grammaticale teksten, vooral betreffende het sumerisch;

b) mathematische teksten: de oudste (begin 2e millennium vC) zijn reeksen probleemteksten - meeten rekenkundig, soms met tekeningen -, jonger zijn allerlei tabellen (coëfficiënten, wortels, machten e.d.);

c) astronomische teksten, vooral vanaf de 7e eeuw vC, op basis van een hoog ontwikkelde rekenkunde: berekeningen over planetenbewegingen, verduisteringen, opposities, conjuncties, almanakken e.d.

d) medische teksten: lijsten van ziekten, kruiden en geneesmiddelen (inventaris van apotheek), diagnostische series, zowel magisch als therapeutisch; e) geografische teksten: lijsten van steden, bergen, rivieren, itineraria, landbeschrijvingen, kadasterteksten, kaarten en plattegronden; f) chemische recepten van allerlei aard, met name voor glasbereiding.


Lit. Een modern handboek ontbreekt. B. Meissner, Babylonien und Assyrien 2 (Heidelberg 1925) 151-438. Id., Die babylonisch-assyrische Literatur (Wildpark 1927). A. Falkenstein, Zur Chronologie der sumerischen Literatur. Die nachaltbabylonische Stufe (MDOG 85, 1953, 1-13). W. von Soden, Das Problem der zeitlichen Einordnung akkadischer Literaturwerke (ib. 14-26). W. G. Lambert, Authors, Ancestors and Canonicity (JCS 11, 1957, 1-14). Id., A Catalogue of Texts and Authors (JCS 16, 1962, 59-77). H. Schmökel, Kulturgeschichte des Alten Orient (Stuttgart 1961) 158-233. Cuneiform Studies and the History of Civilization (Proc. Amer. Phil. Soc. 107 nr. 6, Philadelphia 1963). A. L. Oppenheim, Ancient Mesopotamia (Chicagn 1964; speciaal cpp III-VI). Bibliotheken: E. Weidner, Die Bibliothek Tiglathpilesers I (AfO 16, 1952, 197-215). E. Leichty, A Bibliography of the Cuneiform Texts of the Kuyunjik Collection in the British Museum (= Assurbanipals bibliotheek) (London 1964). Scholen: A. Falkenstein, Die Babylonische Schule (Saeculum 4, 1953, 125137). S. N. Kramer, Schooldays (Philadelphia, 1949). C. J. Gadd, Teachers and Students in the Oldest Schools (London 1956).

Sumerische literatuur. Algemeen: S. N. Kramer, The Sumerians (Chicago 1963) passim. W. W. Hallo, On the Antiquity of Sumerian Literature (JAOS 83, 1963, 167-176). Id., The Cultic Setting of Sumerian Poetry (Actes de la XVIIe Rencontre Assyrol. Intern., Ham-sur-Heure 1970, 116-134). R. B. Biggs, The Abu Salabikh Texts (JCS 20, 1966, 73-88). W. Heimpel, Tierbilder in der sumerischen Literatur (Rome 1968). D. O. Edzard/C. Wilcke in Kindlers Literatur Lexikon 6 (Zürich 1967) 2109-2155. De inleidingen tot de teksten: C. J. Gadd/S. N. Kramer, Literary and Religious Texts. Ur Excavation Texts VI, 1-2 (London 1963-1967). S. N. Kramer, Sumerische literarische Texte aus Nippur 1-2 (Berlin 19611967). M. Cig/H. Kizilyay, Sumerian Literary Tablets and Fragments in the Archaeological Museum of Istanbul 1. S. N. Kramer, Introduction and Catalogue (Ankara 1969). Akkadische literatuur. Algemeen: F. R. Kraus, De Babylonisch-Assyrische poëzie (Forum der Letteren 3, 1962, 198216). H. Hunger, Babylonische und assyrische Kolophone (Neukirchen-Vluyn 1968). H. Hirsch in Kindlers Literatur Lexikon 6 (Zürich 1970) 866-877. Vertaalde teksten: J. B. Pritchard ed., Ancient Near Eastern Texts Relating to the Old Testament (3rd edition with Supplement; Princeton 1969). Bezweringen: A. Falkenstein, Die Haupttypen der sumerischen Beschwörung literarisch untersucht (Leipzig 1931). W. G. Kunstman, Die babylonische Gebetsbeschwörung (Leipzig 1932). G. Meier, Maqlu (Berlin 1937; Beiheft AfO 2). E. Reiner, Surpu (Graz 1958; Beiheft AfO 11). R. D. Biggs, SA.ZL.GA. Ancient Mesopotamian Potency Incantations (Glückstadt 1967). R. I. Caplice, Namburbi Texts in the British Museum (Or 34, 1965, 105-131; 36, 1967, 1-38, 273298). Gebeden: A. Falkenstein/W. von Soden, Sumerische und akkadische Hymnen und Gebete (Zürich 1953). E. Ebeling, Die akkadische Gebetsserie 'Handerhebung' (Berlin 1953). E. R. Dalglish, Psalm Fifty-one in the Light of Ancient Near Eastern Patternism (Leiden 1962). W. G. Lambert, Three Literary Prayers of the Babylonians (AfO 19, 1960, 47vv). W. W. Hallo, Individual Prayer in Sumerian (JAOS 88, 1968, 71-89). Liederen: J. Krecher, Sumerische Kultlyrik (Wiesbaden 1966). Hymne, Hieros gamos. S. N. Kramer, Lamentation over the Destruction of Ur (Chicago 1940). Th. Jacobsen/J. A. Wilson, Most Ancient Verse (Chicago 1963). Mythen: S. N. Kramer, Sumerian Mythology² (Philadelphia 1961). D. O. Edzard, Mesopotamien, in WMI, 19-139. G. R. Castellino, Mitologia sumeroaccadica (Turijn 1967). A. Falkenstein, Der sumerische und der akkadische Mythos vom Inanna's Gang zur Unterwelt (Festschr. Caskel, Leiden 1968, 97-110). W. G. Lambert/A. R. Millard, Atra-hasis. The Babylonian Story of the Flood (Oxford 1969). G. S. Kirk, Myth. Its Meaning and Functions in Ancient and Oriental Cultures (Cambridge 1970) cpp 3-4. R. Labat/A. Caquot/M. Sznycer/M. Vieyra, Les Religions du Proche Orient asiatique (Paris 1970) 15-349. B. Alster, Dumuzi's Dream. Aspects of Oral Poetry in a Sumerian Myth (Copenhagen 1972). Scheppingsverhalen, Epos. Wijsheid: J. J. A. van Dijk, La sagesse suméro-accadienne (Leiden 1953). E. I. Gordon, Sumerian Proverbs (Philadelphia 1959). W. G. Lambert, Babylonian Wisdom Literature (Oxford 1960). E. I. Gordon, A New Look at the Wisdom of Sumer and Akkad (BiOr 17, 1960, 121-151). M. Civil, Sumerian Debates and Dialogues (Glückstadt 1974). Historische literatuur: F. Thureau-Dangin, Die sumerischen und akkadischen Königsinschriften (Leipzig 1907). L. W. King, Chronicles Concerning Early Babylonian Kings 1-2 (London 1907). D. D. Luckenbill, Ancient Records of Assyria and Babylonia 1-2 (Chicago 1927). H. G. Güterbock, Die historische Tradition und ihre literarische Gestaltung bei Babyloniern und Hethitern (Zeitschrift für Assyriologie 42, 1934, 1-91). T. Jacobsen, The Sumerian Kinglist (Chicago 1939). R. Borger, Einleitung in die assyrischen Königsinschriften 1 (Leiden 1961; Handbuch der Orientalistik).

P.-R. Berger, Die literarische Gestalt der neubabylonischen Königsinschriften 1-2 (Diss. Göttingen 1966). R. S. Ellis, Foundation Deposits in Ancient Mesopotamia (New Haven 1968). E. Sollberger/J.-R. Kupper, Inscriptions royales sumériennes et akkadiennes (Paris 1971). A. K. Grayson, Assyrian Royal Inscriptions 1 (Wiesbaden 1972). Id., Assyrian and Babylonian Chronieles (Glückstadt 1973). A. Falkenstein, Fluch über Akkade (Zeitschrift für Assyriologie 57, 1965, 43-124). E. Sollberger, The Cruciform Monument (JbEOL 20, 1968, 50-70). Verhalen: O. R. Gurney, The Tale of the Poor Man of Nippur (Anatolic Studies 6, 1956, 145-62; vgl. 20, 1972, 149-158). Rituelen: F. Thureau-Dangin, Rituels accadiens (Paris 1921). K. F. Müller, Das assyrische Ritual 1 (Leipzig 1937; Mitteilungen der Vorderasiatischaegyptischen Gesellschaft 41, 3). R. Frankena, Takultu (Leiden 1954). J. Laessoe, Studies on the Assyrian Ritual and Series bit rimki (Copenhagen 1955). G. van Driel, The Cult of Assur (Assen 1969).

Wetenschappelijke literatuur. Algemeen: W. von Soden, Leistung und Grenze sumerischer und babylonischer Wissenschaft² (Darmstadt 1965). Filologie: B. Landsberger e.a., Materialien zum Sumerischen Lexikon. Vokabulare und Formularbücher 1-13 (Rome 1937-1971). H.-S. Schuster, Die nach Zeichen geordneten sumerisch-akkadischen Vokabulare (Zeitschrift für Assyriologie 44, 1938, 217vv). Mathematica: F. Thureau-Dangin, Textes mathématiques babyloniens (Leiden 1938). O. Neugebauer/A. Sachs, Mathematical Cuneiform Texts (New Haven 1945). O. Neugebauer, The Exact Sciences in Antiquity² (Providence 1957). Astronomie: F. X. Kugler, Sternkunde und Sterndienst in Babel 1-2 + Erganzungshefte 1-3 (Münster 1907-1935). O. Neugebauer, Astronomical Cuneiform Texts (London 1955). A. Sachs/T. G. Pinches/J. N. Strassmaier, Late Babylonian Astronomical and Related Texts (Providence 1955). E. Weidner, GestirnDarstellungen auf babylonischen Tontafeln (Wien 1967). Geneeskunde: R. Labat, Traité akkadien de diagnostics et pronostics médicaux (Leiden 1951). F. Köcher, Die babylonisch-assyrische Medizin in Texten und Untersuchungen 1-4 (Berlin 1963vv). R. D. Biggs, Geneeskunde in het oude Mesopotamië (Phoenix 17, 1971, 67-81, met bibliografie). Geografie: E. Weidner, Das Reich Sargons von Akkad (AfO 16, 1952-3, 1vv). A. Goetze, Am Old Babylonian Itinerary (JCS 7, 1953, 51vv). E. Heinrich/U. Seidl, Grundrisszeichnungen im Alten Orient (MDOG 98, 1967, 25-47). Chemie: A. L. Oppenheim, Mesopotamia in the Early History of Alchemy (RA 60, 1966, 29-45). Id., The Cuneiform Texts in Glass and Glassmaking in Ancient Mesopotamia (Corning 1970) 1-102.


Terug Register