Forum Romanum (Forum), centraal plein van het oude Rome, gelegen in het dal tussen Palatinus, Capitolium, Quirinalis en Oppius.
Oorspronkelijk moerassig en ongeschikt voor bewoning, diende het als begraafplaats, waar beide vormen van lijkbezorging voorkwamen. De graven aan de Via Sacra (Sepulcretum, 1) en bij de boog van Septimius Severus (2), flankeerden wellicht een belangrijke verbindingsweg; de jongste dateren uit de 6e eeuw vC.
Handel en verkeer deden ook levenden zich op deze plaats vestigen (7e-6e eeuw vC). Nadat de strijd tussen de Latijnen (Palatijn) en de Sabijnen (Quirinalis) was uitgemond in een vreedzaam samengaan, werd het Forumdal bij hun reeds bestaande vestigingen getrokken. De aan Tarquinius Priscus toegeschreven Cloaca Maxima onderving het bezwaar van de wateroverlast. Het door Gjerstad voortgezette diepteonderzoek van de bodem door Boni (1903vv) toonde aan dat rond 575 vC de oude woonhutten plaats maakten voor een markt. Sindsdien wordt dit jaar als de meer historische stichtingsdatum van Rome beschouwd.
Men bereikte het F.R. vanaf de Capitolinus over de Clivus Capitolinus (3), vanaf de Tiber over de Vicus Iugarius (4) en de Vicus Tuscus (5). Vanuit het oosten leidde de Sacra Via (6) of, aan de voet van de Palatijn, de Nova Via (7) erheen; uit het noorden (Marsveld) kwamen Argiletum (8) en Clivus Argentarius (9).
Het oorspronkelijk kleine (115 x 58 m) F.R. lag op
de kruising van de Sacra Via en de Vicus Tuscus.
Reeds in de koningstijd zou het gediend hebben
voor spelen en openbare bijeenkomsten. Het noordelijke
gedeelte (Comitium) zou zijn naam danken
aan de samenkomst van Romulus en Titus
Tatius na de strijd tussen Latijnen en Sabijnen; hier
kwamen de burgers samen en stond de eerste spreektribune
(Rostra, 10). Het terrein was omgeven
door handelskramen (de tabernae veteres uit de
koningstijd aan de zuid- en de tabernae novae aan
de noordzijde).
Met Numa's naam worden de Regia (13), het ambtsgebouw van de koning en later het administratief centrum van de romeinse godsdienst, en het Atrium Vestae (14), waarnaast het ronde tempeltje van Vesta (15) ligt, in verband gebracht. Hier werd het uit Troje meegebrachte Palladium bewaard en brandde tot 394 nC het staatsvuur.
Van Tullus Hostilius zou het eerste senaatsgebouw, de Curia Hostilia, stammen. De Lacus Curtius (16) en de Fons Iuturnae (17), waar de Dioscuren na de slag bij het meer Regillus hun paarden zouden hebben gedrenkt, herinneren aan de vroegere drassige toestand van het terrein.
Door steeds voortschrijdende bebouwing breidde het Forum-areaal zich verder naar het oosten uit, tot op de Velia toe. De voornaamste bouwperioden zijn die van de vroege republiek, van Sulla, Caesar, Augustus en de late keizertijd.
Waren Comitium en Curia centra van het politieke, de Regia middelpunt van het godsdienstige leven, in en rond de tabernae werd handel gedreven. Weldra hadden op het F.R. echter ook andere activiteiten plaats: er werd recht gesproken, men voltrok er executies en hield er begrafenisplechtigheden. Zijn verdere ontwikkeling hangt nauw samen met externe en interne gebeurtenissen.
In 497 vC verrees op het F.R. de tempel van Saturnus, waar archief en schatkist (aerarium) onderdak vonden (18). Die van Castor en Pollux (484 vC) herinnerde aan de slag bij het meer Regillus (496 vC) en diende dikwijls als vergaderplaats voor de senaat (19).
Na 390 vC onderging het bij de inval van de Galliërs zwaar gehavende F.R. een grondige vernieuwing. Het einde van de strijd tussen patriciërs en plebejers (Leges Liciniae Sextiae, 367 vC) vond zijn neerslag in de bouw van een tempel voor Concordia (20), die als museum o.a. werken van Zeuxis en Euphranor bevatte en waar later Cicero twee redevoeringen tegen Catilina uitsprak.
Na waarschijnlijk in de 4e eeuw met tuf geplaveid te zijn, werd het F.R. steeds meer verfraaid. De eerste basilica's, die de tabernae moesten vervangen, verschenen in de 2e eeuw vC en dienden als beurzen en gerechtsgebouwen: de Basilica Porcia (184), de Basilica Aemilia (179; 21), de Basilica Sempronia (169) en de Basilica Opimia (121). De grote politieke betekenis van het F.R. blijkt intussen uit de overbrenging hierheen van de comitia tributa (145 vC), die gepaard ging met een heroriëntering van de Rostra.
In de 1e eeuw vC was het vooral Sulla die het F.R. verder uitbouwde. Het werd opnieuw, thans met travertijn, bestraat, en aan de westzijde, in het zadel van de Capitolinus, afgesloten door het Tabularium (staatsarchief, 22). De gebouwen aan zijn voet werden geflankeerd door de stomphoekige Porticus Deorum Consentium van onbekende datum (23) en de uit de 3e eeuw stammende, rond 100 vC verder uitgebouwde Carcer Mamertinus (24), de kerker waarin o.a. Jugurtha en Vercingetorix verbleven. Sulla restaureerde de Curia en projecteerde een nieuwe Rostra en Basilica Aemilia. Deze werden door Caesar voltooid, die ook de oude Basilica Sempronia verving door de grotere Basilica Iulia (25), die tot paleis van justitie voor de centumviri diende. Hij breidde de bestrating uit en voorzag het F.R. van een reeks galerijen (cuniculi). In 50 vC begon hij aan het herstel en de vergroting van de afgebrande Curia, die door Augustus werd voltooid (29 vC).
Ofschoon het F.R. in de keizertijd zijn betekenis als politiek centrum verloor, werd het toch nog steeds verder verfraaid. Het voorbeeld van Caesar, die daarnaast reeds zijn Forum Iulii had gebouwd, werd gevolgd door Augustus (F. Augusti), Vespasianus (F. Pacis), Nerva (F. Nervae) en vooral Traianus (F. Traiani) (Rome).
Op het F.R. bouwde Augustus op de door een altaar gemarkeerde plaats waar Caesars lijk was verbrand, de Aedes Divi Iulii (29 vC; 26). Hij herbouwde ook diens Rostra en herstelde een groot aantal gebouwen. Ook kleinere monumenten als de Fons Iuturnae kregen zijn aandacht. In 20 vC richtte hij als curator viarum het Miliarium Aureum (27) op, een zuil waarop men op vergulde bronzen platen de afstanden tussen de muren van Rome en de voornaamste hoofdsteden van het rijk kon lezen. Naast de Aedes Divi Iulii verrees ook de Arcus Augusti (19 vC).
Minder uitgebreid was de bouwactiviteit van Tiberius, die eveneens herstelwerkzaamheden uitvoerde en een Templum Divi Augusti (28?) bouwde. Hem ter ere werd bij de tempel van Saturnus in 16 nC de Arcus Tiberii (29) opgericht. Vooral de Flaviërs drukten hun stempel op het onder Nero zwaar door brand geteisterde Rome. In 78 bouwde Vespasianus de wat afzijdig gelegen Templum Sacrae Urbis (30). Aan de voet van het Capitool verrees de in 94 ingewijde tempel van Vespasianus (43) met zijn overdadige versiering. De boog van Titus op de Velia (32; uit 81) memoreert, ook in zijn reliëfs, nog steeds diens verovering van Jeruzalem. Het oude Comitium werd voorzien van een ruiterstandbeeld van Domitianus (33), die verscheidene gebouwen restaureerde.
Richtte Traianus zijn activiteit vooral op het Forum Traiani, op het F.R. herinneren zijn op de Rostra aangebrachte anaglypha aan zijn alimenta en de belastingverlichting voor de provincies.
Nog steeds voert aan de Sacra Via een majestueuze trap naar de tempel die Antoninus Pius in 141 wijdde aan zijn overleden gemalin Faustina, aan wier naam later de zijne zou worden toegevoegd (35).
Aan Septimius Severus wordt wel de Umbilicus Urbis Romae (36) toegeschreven, een kegelvormige, naast de Rostra staande bakstenen zuil, die het centrum van Rome en de wereld aangaf. Ook hij voerde restauraties uit. Zijn uit pentelisch marmer opgetrokken zegeboog (2) bij de Curia werd bij zijn decennalia gebouwd ter herinnering aan zijn triomfen over de Parthen.
Onder Carinus werd Rome door een grote brand zwaar gehavend (283), zodat Diocletianus veel gebouwen moest herstellen. De in zijn tijd voor de Basilica Iulia opgerichte erezuilen (37) dienden wel tevens ter camouflage van de beschadigde gevel. Van Maxentius is de aan de Sacra Via voor zijn overleden vierjarig zoontje gebouwde tempel van Romulus (38). Daarnaast begon hij aan de bouw van een reusachtige basilica (39), die na zijn dood (313) door Constantijn werd voltooid en beider naam draagt. Nog steeds imponeert het gedeeltelijk bewaarde laatste monumentale bouwwerk van het heidendom de bezoeker.
Wat nadien nog gebouwd werd, waren vooral kleinere monumenten als de Rostra Vandalica (40) en de zuil van Phocas (41), de byzantijnse keizer, die in 608 aan paus Bonifatius IV het Pantheon schonk. Intussen was het F.R. echter reeds in verval geraakt. Dit verval volgde snel op de sluiting van de tempels door de edicten van Constantijn (346) en Gratianus (383). Groot waren de verwoestingen die de Goten (410) en de Vandalen (455) aanrichtten. Talloze marmerstukken verdwenen in de kalkovens, ontelbare kostbaarheden werden geroofd, veel materiaal gebruikt voor nieuwe bouwwerken. Sommige gebouwen danken echter hun behoud aan het feit dat zij als kerken werden ingericht. In de middeleeuwen was het eens zo trotse F.R. echter verworden tot een grote weide (Campo Vaccino).
In het begin van de 19e eeuw werd het wetenschappelijk
onderzoek van het F.R. ter hand genomen en
aan het eind van dezelfde eeuw lag het centrum van
het oude Rome weer geheel vrij.
Lit. O. Viedebantt (PRE, Suppl. 4, 1924, 461-511). G. Lugli
(EAA 6, 811-824). - H. Jordan/C. Hülsen, Topographie der
Stadt Rom im Altertum 1-2 (Berlin 1878-1907). L. Levy/
H. Luckenbach, Das F.R. der Kaiserzeit (München/Leipzig
1895). H. Marucchi, Le Forum Romain et le Palatin d'après
les dernières découvertes
(Paris/Rome 1902). C. Hüisen, Das
F.R.2 (Rome 1903). Id., Das F.R. Seine Geschichte und
seine Denkmäler (ib. 1904). Id., Forum und Palatin (München
1926). S. B. Platnerf/Th. Ashby, A Topographical Dietionary
of Ancient Rome (Oxford 1929). P. Marconi, Il foto
romano (Rome 1935). G. Lugli, Roma antica. Il centro monumentale
(ib. 1946). Id., Monumenti minori del foto romano
(ib 1947) E Welin, Studien zur Topographie des F.R. (Lund
1953). E. Gjerstad, Early Rome, 1. Stratigraphical Researches
in the F.R. and along the Sacra Via (ib. 1953); 2. The Tombs
(ib. 1956); 3. Fortifications, Domestic Architecture, Sanctuaries,
Stratigraphic Excavations (ib. 1960); 4. Synthesis of
Archacological Evidence (ib. 1966). P. Romanelli, Il foro
romano² (Rome 1956). F. Castagnoli, Foro Romano (Milaan
1957). E. Nash, Bildlexikon zur Topographie des antiken
Rom 1 (Tübingen 1961) passim.
[A. J. Janssen]