Rome

Rome (latijn Roma, grieks Ῥώμη), bakermat en later hoofdstad van het romeinse rijk.

Topografie.

kaart
Klik op het plaatje voor
foto's van Rome.
(A) Ligging, naam, groei en omvang. R. ligt in de landstreek Latium aan de benedenloop van de Tiber op ca. 25 km van de Tyrrheense Zee. De zeven heuvels waarop het gebouwd heet te zijn, behoren tot de uitlopers van een rug van waaruit Esquilinus, Viminalis, Quirinalis en Caelius hun landtongen uitstrekken in de richting van de losstaande Capitolinus (59 m), Palatinus (50 m) en Aventinus. Deze zijn door dalen als dat van het Forum en de Circus Maximus van de andere heuvels gescheiden. De oorspronkelijk slechts op de linker oever gelegen stad breidde zich later ook op de rechteroever uit over de Ianiculum (82 m) geheten hoogte, die in de Mons Vaticanus een noordelijke voortzetting vindt. Ter hoogte van de Capitolinus ligt in de rivier de Insula Tiberina. Naar zee toe is het land verder vlak.

heuvelsDe herkomst van de naam R. is onzeker. Een verband met de oude riviernaam Rumon lijkt voor de hand liggend. Anderen leiden hem echter af van ruma, rumen of rumis, 'zogende borst', waaraan de tweetoppige Palatijn doet denken, of van de etruskische geslachtsnaam Rumbna.

Met de uitbreiding van haar gebied nam ook de stad in omvang toe. Van de heuvels met de oudste nederzettingen breidde zij zich eerst over het Forumdal en daarna steeds verder uit. De overlevering kent naast het oorspronkelijke Roma quadrata op de Palatijn nog het Septimontium dat, ondanks het ontbreken van historische gegevens, nog in de keizertijd voortleefde in een op 11 december gevierd feest. Aan koning Servius Tullius wordt de stad van de vier regiones toegeschreven. De stadsmuur die zijn naam draagt en waarvan nog enkele resten te zien zijn, dateert uit de tijd na de inval van de Galliërs (387 vC); hij was 11,5 km lang, had 37 poorten en omsloot een gebied van 385,5 ha. Daarnaast kende R. een gewijde stadsgrens, het pomerium, die aanvankelijk de Palatijn en naaste omgeving omgaf en herhaaldelijk uitgelegd moest worden. De onderwerping van Midden-Italië (340-338 vC) leidde tot een verdere uitbreiding van R. De zich vooral in de 2e eeuw vC manifesterende bouwactiviteit nam in de 1e eeuw vC geweldig toe en bereikte in de keizertijd haar hoogtepunt. Sedert Augustus omvatte de stad 14 regiones; haar inwonertal wordt dan geschat op ca. 1.500.000. In 275 nC zag Aurelianus zich door de dreigende invallen van de barbaren genoodzaakt een nieuwe muur te laten bouwen; met zijn 381 bastions, 18 poorten en een lengte van bijna 20 km omsloot deze een stadsgebied van 1372,5 ha.

(B) Beschrijving van de stad en haar monumenten.

(1) Palatijn. De Palatijn - de naam hangt samen met die van de herdersgod Pales - strekt zich uit langs de zuidzijde van het Forum Romanum. Men kan drie delen onderscheiden: de noordelijke Cermalus, het Palatium aan de zuidkant en de Velia, een landrug die de Palatijn met de Esquilijn verbindt. De op de Palatijn gevonden resten van de oudste nederzetting, die gegroepeerd was rond de z.g. hut van Romulus, stammen zeker uit de 8e eeuw vC. De nu vrijwel verdwenen bevestiging had drie poorten. Van het in de literatuur vermelde Roma quadrata is overigens weinig bekend. Vanaf het Forumdal leidde de Clivus Palatinus naar boven, vanuit de Vallis Murcia (het latere circus-dal) voerden de Scalae Caci omhoog.

Reeds tijdens de republiek verrezen op de Palatijn verscheidene tempels. De bekendste hiervan is die van de Magna Mater (191 vC). Later bouwden vele aanzienlijke lieden, onder wie Crassus, Cicero en Antonius, er hun villa's. De latere keizer Augustus werd hier in het huis van zijn vader Octavius geboren.

Zijn grootste glans kreeg de Palatijn tijdens het principaat, toen de keizers hier de vroegere gebouwen lieten slopen om er hun paleizen op te trekken. Nadat de Julische keizers hiermee aan de Forumzijde begonnen waren, zetten vooral de Flaviërs en later Septimius Severus deze bouw voort (Domus Augustana, Flavia, Severiana), zodat tenslotte vrijwel de hele heuvel met paleizen overdekt was. Een van de interessantste delen is de z.g. Casa di Livia, bekend om haar muurschilderingen (Tegenwoordig ook de Casa di Augusto). Door de verplaatsing van de keizerlijke residentie naar het Oosten verminderde de betekenis van de Palatijn, ofschoon hij als tijdelijke verblijfplaats van de keizers bleef fungeren. Ondanks het latere verval was de roem van zijn imposante bouwwerken zo groot dat zijn naam nog in vele talen voortleeft (palazzo, palais, palace, paleis, Palast).

(2) Capitool. Ook het Capitool, de kleinste van de zeven heuvels, had twee toppen. Op de zuidelijke, het eigenlijke Capitolium, zou reeds in 509 vC de tempel van de godentrias Iuppiter (Optimus Maximus Capitolinus), Iuno en Minerva zijn gebouwd. Dit in etruskische stijl opgetrokken heiligdom brandde herhaaldelijk af en werd het laatst hersteld door Titus en Domitianus. Het stond nog overeind in de 6e eeuw nC; thans zijn er slechts schaarse resten van over.

De noordelijke, zeer steile top was versterkt en werd Arx genoemd. Hier lag de tempel van Iuno Moneta. Op deze Arx hielden de Romeinen stand tegen de opdringende Galliërs (387 vC). Aan de Forumzijde van het zadel dat beide toppen verbindt, bouwde Sulla het grotendeels nog bestaande Tabularium, dat als staatsarchief dienst deed.

Het Capitool, waar nog verscheidene andere heiligdommen lagen (o.a. van Virtus), bereikte men vanaf het Forum over de Clivus Capitolinus, die leidde naar de van een poort voorziene hoofdingang. Aan de andere zijde voerde de steeds openstaande Porta Pandana naar de steile, nog niet met zekerheid gelocaliseerde Tarpeïsche rots, vanwaar ter dood veroordeelde hoogverraders naar beneden werden geworpen.

Onder de heuvels van R. was het Capitool als godsdienstig en deels ook politiek centrum de meest verhevene.

(3) Forum Romanum (uitgebreide geschiedenis), korter hier.

(4) Overige Fora. Naast het Forum Romanum ontstonden in R. nog verscheidene andere fora, waarvan de eerste drie uit de republikeinse tijd dateren.

a. Forum Holitorium. Tussen het Capitool en de Tiber enerzijds en het theater van Marcellus en het Forum Boarium anderzijds lag het monumentale Forum Holitorium, dat in de oudheid als groentemarkt dienst deed. Het was voorzien van verscheidene zuilenhallen en had drie in één rij gelegen tempels, die aan Ianus, Iuno Sospes en Spes worden toegeschreven.

b. Forum Boarium. Meer naar het zuiden lag tussen Capitool, Palatijn, Aventijn en Tiber in een drukke volkswijk het Forum Boarium, dat reeds vóór de drainage van het Forum Romanum als veemarkt fungeerde. Oeroud was er de cultus van Hercules, die hier een altaar had. Uit de republiek stammen de nog zichtbare resten van de cloaca maxima, de rechthoekige tempel van Fortuna Virilis (ca. 100 vC) en de ronde z.g. Vesta-tempel, die vermoedelijk aan Sol of Portumnus was toegewijd. In 204 nC werd de rijk versierde boog van de zilversmeden (argentarii) gebouwd, ter ere van Septimius Severus en zijn huis. In de tijd van Constantijn wordt de dubbele boog van Ianus, de z.g. Ianus Quadrifrons gedateerd, die in de 12 nissen aan elke zijde oorspronkelijk beelden droeg. Het Forum Boarium is thans wel het meest schilderachtige antieke marktplein van Rome.

c. Forum Caesaris of Forum Iulium. Omdat het Forum Romanum voor de toegenomen activiteiten niet langer toereikend was, legde Caesar voor eigen rekening aan de noordzijde daarvan een nieuw forum aan, dat in 46 vC in gebruik werd genomen. Het was een rechthoekig, van zuilenhallen en tabernae voorzien plein, dat getooid was met een ruiterstandbeeld van Caesar en andere kunstwerken. Aan de westzijde verrees een tempel van Venus Genetrix, de stammoeder van de gens Iulia. Met de bouw hiervan loste Caesar een gelofte in, die hij twee jaar tevoren in de slag bij Pharsalus had gedaan. In de tempel stond, behalve een standbeeld van Cleopatra, het door Arcesilaus vervaardigde cultusbeeld van de godin. Aan de wanden bevonden zich twee schilderingen van Timomachus van Byzantium.

d. Forum Augusti. Het tussen het latere Forum Traiani en het Forum Transitorium ingeklemde Forum van Augustus werd in 2 vC ingewijd. Het diende ter herinnering aan de slag bij Philippi (42 vC), waarin Caesars moordenaars Brutus en Cassius aan hun eind kwamen; zijn tempel was dan ook toegewijd aan Mars Ultor. Hierin werden de veldtekens opgesteld die Crassus aan de Perzen had verloren, maar die Augustus had terugverworven. Ook dit forum was voorzien van zuilengalerijen. De standbeelden van grote mannen die op het plein een plaats vonden, dienden als exempla maiorum.

e. Forum Pacis of Vespasiani. Het Forum Pacis, dat van het voorgaande door het Forum Transitorium wordt gescheiden, werd na de beëindiging van de Joodse oorlog door Vespasianus gebouwd. Zijn eerste naam ontleent het aan de in 75 nC ingewijde tempel van Pax. Deze herbergde, behalve het beeld van de godin, ook de gouden cultusvoorwerpen uit de tempel van Jeruzalem. Het plein zelf, dat griekse kunstwerken o.a. van Phidias, Myro, Lysippus en Leochares bevatte, gold als een van de prachtigste monumenten van R. Hier is ook het beeld van de Nijlgod met zijn 16 putti teruggevonden, alsmede resten van de Forma Urbis Romae. Na meermalen door brand geteisterd te zijn, werd het Forum Pacis bij een aardbeving in 408 nC volledig verwoest.

f. Forum Nervae of Forum Transitorium. Het tussen beide voorgaande fora gelegen Forum Nervae werd ook Forum Transitorium genoemd, omdat het doorkruist werd door het Argiletum, dat het Forum Romanum met de Subura verbond. Begonnen door Domitianus, werd het in 98 door Nerva voltooid. In het midden van het plein verhief zich een tempel van Minerva.

g. Forum Traiani. Het forum van Traianus, dat in 112 werd ingewijd, was het fraaiste van de keizerlijke fora. Het werd ontworpen door de keizerlijke architect Apollodorus van Damascus. Vanaf het Forum Augusti gaf een zegeboog toegang tot dit door zuilenhallen omgeven plein, met in het midden een verguld bronzen ruiterstandbeeld van de keizer. Van hieruit bereikte men door drie met vierspannen bekroonde poorten de indrukwekkende Basilica Ulpia. Daarachter stond de in 113 door senaat en volk opgerichte en met een standbeeld van de keizer bekroonde zuil van Traianus, die in een reliëf-spiraal het verhaal vertelt van de door hem gevoerde dacische oorlogen; in haar basis was eens de as van de keizer in een gouden urn bijgezet. De zuil werd geflankeerd door een griekse en latijnse bibliotheek. Een tempel van Traianus sloot het complex af aan de westzijde, machtige markthallen vormden de afsluiting aan de noordzijde.

heuvels(5) Aventijn. Gelegen ten zuiden van de Palatijn en van deze door het circusdal gescheiden, werd de Aventijn vooral door plebejers bewoond. Aanvankelijk lagen er dan ook geen belangrijke gebouwen. Wel wees men er de graven van Remus (tweelingbroer van Romulus) en Titus Tatius aan. Nog voor 200 vC werd de berg binnen de stadsmuren opgenomen. Gaius Gracchus zocht hier zijn toevlucht. Onder Claudius werd hij bovendien binnen het pomerium getrokken. Op grote handelsbedrijvigheid wijzen de nabijgelegen horrea en de mons Testaceus (schervenberg) aan de Tiber. Hierin kwam verandering toen Claudius de haven naar de Tibermond verlegde (Ostia). Bovendien schiepen de branden van 36 en 64 nC nieuwe mogelijkheden: de Aventijn werd een aristocratische woonwijk en bleef dit totdat hij in 410 door Alarik verwoest werd. Tot de voornaamste gebouwen behoorden de tempel van Diana en de Thermen van Decius. Het mithraeum onder de S. Prisca werd door Nederlanders uitgegraven.

(6) Caelius. De Caelius, oudtijds mons Querquetulanus (Eikenberg) geheten, zou zijn naam terugvoeren op de Etruriër Caelius Vibenna en de plaats zijn geweest waar koning Tullus Hostilius de overwonnen Albanen vestigde. Oorspronkelijk slechts gedeeltelijk binnen de Serviaanse muur liggend, werd hij in de 4e eeuw geheel binnen het stadsgebied opgenomen. Hij ontwikkelde zich tot een woonwijk voor aanzienlijke burgers. Op de Caelius lagen ook de castra peregrina, het amphitheatrum castrense en de tempel van Claudius. De z.g. boog van Dolabella diende als steun voor de Aqua Marcia en de Aqua Claudia.

(7) Esquilijn. De Esquiliae (van ex en colere) lagen oorspronkelijk buiten de stad en werden later slechts voor een deel door de Serviaanse muur omsloten. Daarbuiten lag de republikeinse begraafplaats met in de keizertijd de massagraven (puticuli) voor de armen. De heuvel binnen de muur met haar uitlopers Oppius en Cispius werd vooral door ambachtslieden bewoond. Hier liepen later verschillende aquaducten (Anio vetus en novus, Aqua Marcia en Claudia). Door hofsteden omzoomde hoofdwegen (Via Labicana, Praenestina, Tiburtina) doorsneden haar. Onder Augustus legden rijke burgers als Maecenas op de Esquilijn parken aan. Resten van de luxueuze gebouwen die zij hier optrokken ziet men nog op en nabij de Piazza Vittorio Emanuele. Beroemde bewoners van de Esquilijn waren Vergilius en Horatius. Terwijl de Cispius meer het karakter van een woonwijk behield, verrezen op de Oppius imposante gebouwen als de domus aurea en de thermen van Traianus en Titus.

De boog van Gallienus (262) nam de plaats in van de Porta Esquilina in de Serviaanse muur. Het beleg van Rome door de Goten in de 6e eeuw veroorzaakte, met de verwoesting van de aquaducten, ook de ontvolking van de Esquilijn.

(8) Viminalis. De tussen Quirinalis en Esquilijn gelegen Viminalis (Wilgenheuvel) fungeerde in de keizertijd als deftige woonwijk, maar was overigens van geen bijzondere betekenis, tot Diocletianus hier zijn indrukwekkende thermen liet bouwen, de grootste in hun soort in de oude wereld. Daarnaast vermeldt de literatuur op de Viminalis slechts twee onbelangrijke heiligdommen.

(9) Quirinalis. De twee kilometer lange Quirinalis was de hoogste van de heuvels van R. en werd, zoals uit de necropolen blijkt, reeds vroeg door Sabijnen bewoond. Zijn naam gaat terug op Quirinus, die hier een heiligdom had, of op Curi, de stad van herkomst van de Sabijnen die zich hier vestigden. Volgens de overlevering hadden Numa Pompilius, Atticus, Martialis en Vespasianus hier hun woningen. Een gedeelte van de heuvel werd onder Traianus afgegraven voor de aanleg van zijn forum.

(10) Campus Martius, Marsveld, heette het buiten het pomerium gelegen, oorspronkelijk groene terrein tussen Tiber, Capitool, Quirinalis en Pincius. Het werd gebruikt voor militaire oefeningen en parades, vreemde erediensten, sport en ontspanning. Hier werden de vergaderingen van de comitia centuriata gehouden. Al spoedig verrezen er ook gebouwen. Zeer oud was de oorspronkelijke, later meermalen vernieuwde tempel van Apollo (Sosianus); uit 221 vC dateerde de Circus Flaminius.

Eveneens uit de republikeinse tijd zijn nog de vier tempels aan de huidige Largo Argentina en het theater van Pompeius (52 vC).

Hoe de situatie er ten tijde van Augustus was, wordt door Strabo (5, 3, 8) geschetst. Tot de talrijke gebouwen die hier onder zijn regering verrezen, behoren het Mausoleum Augusti, waarin met uitzondering van Caligula en Nero, de leden van het Iulisch-Claudische huis bijgezet werden, het oorspronkelijk door Agrippa gebouwde Pantheon met naburige thermen, de Porticus Octaviae, de Saepta Iulia, de theaters van Marcellus en Balbus en de beroemde Ara Pacis. Waarschijnlijk uit Caligula's tijd is de tempel van Isis en Serapis. Nero bouwde hier zijn thermen en een theater. Domitianus eerde zijn vader Vespasianus en zijn broer Titus met een tempel en legde er een stadion aan, dat zijn voortzetting heeft in de huidige Piazza Navona. Ook Hadrianus liet zich niet onbetuigd en bouwde er enkele basilica's. Zelf werd hij in 145 nC door Antoninus Pius geëerd door de bouw van een Hadrianeum. Op de Campus Martius lag ook het ustrinum ('crematorium') van de Antonijnen. Hier bevond zich de zuil van Antoninus Pius, beroemd om zijn reliëfs. Grote overeenkomst met de zuil van Traianus vertoont die van Marcus Aurelius, wier spiraalvormig oplopende reliëfband zijn oorlogen tegen de Marcomannen weergeeft. Niet ver hiervandaan lag de aan hem toegewijde tempel.

(11) Ianiculum. Op de rechter Tiberoever ligt een heuvelreeks die wel onder de naam Montes Vaticani wordt samengevat en waarvan het zuidelijke gedeelte Ianiculum heet. De naam gaat terug op Ianus, die hier een oude cultusplaats had. Wegens zijn militair belang werd dit gebied reeds vroeg in de ager Romanus opgenomen. Vier bruggen (Pons Sublicius, Aemilius, Fabricius, Cestius), waarbij zich later andere voegden, verbonden het oorspronkelijk met de stad. De hier liggende welvarende boerderijen werden later met prachtige parken (Horti Caesaris, Agrippinae, Getae) afgewisseld. Voortbouwend op plannen van Caesar om tussen Tiber, Ianiculum en Mons Vaticanus een groot sportterrein in te richten, legde Augustus meer naar het zuiden een naumachia (naumachie) aan, welk voorbeeld door Domitianus werd gevolgd. In het meer noordelijke gedeelte lagen het circus van Nero en het Mausoleum Hadriani. Augustus nam een deel van het Ianiculum-gebied in de regio XIV van de stad op. De dichtbevolkte wijk aan de voet van de heuvel (Trans Tiberim, Trastevere) werd later door de muur van Aurelianus omsloten.

(12) Varia. Onder de vele zaken die buiten het voorgaande bestek vielen zij allereerst het onder de Flaviërs gebouwde Amphitheatrum Flavium of Colosseum genoemd (amfitheater). Het staat tussen de boog die Constantijn liet bouwen ter herinnering aan zijn zege over Maxentius bij de Milvische brug (312) en de resten van Nero's Domus aurea op de Oppius, opgetrokken na de brand van Rome in 64. In de Vallis Murcia tussen Palatijn en Aventijn ligt de uitgestrekte Circus Maximus, niet ver van de Thermen van Caracalla aan het begin van de Via Appia. Deze laatste is vooral bekend om haar talrijke grafmonumenten van allerlei vorm en omvang. Columbaria wisselen er af met gebeeldhouwde graftomben en bouwwerken als het graf van Caecilia Metella en dat van Romulus. Ook bevinden zich hier de bekendste van de tientallen catacomben, die van Callixtus en van Sebastianus. Belangwekkend zijn ook andere monumenten als het circus van Maxentius, de villa van de Quinctilii en de aquaducten, waarvan men ook elders in de stad de sporen vindt; zo bij de Porta Tiburtina (thans Porta Maggiore), waarbuiten Eurysaces zijn merkwaardig grafmonument heeft. In het noordoostelijk deel van de stad ligt nog steeds, omsloten door de Aureliaanse muur, de kazerne van de praetoriaanse cohorten (praetoriani), de castra praetoria.

De Aureliaanse muur zelf is nog grotendeels intact. Van haar poorten vermelden wij slechts de Porta Ostiensis (thans Porta San Paolo), waarbij de grafpyramide van Cestius ligt, de Porta Appia (thans Porta San Sebastiano), waarbinnen zich het graf van de Scipiones bevindt, en de Porta Flaminia (thans Porta del Popolo) in het noorden. Het aantal bruggen over de Tiber, waarvan boven reeds de vier oudste zijn vermeld, werd in de keizertijd uitgebreid o.a. met de Pons Aelius ter hoogte van het Mausoleum Hadriani en de Pons Milvius in het noorden.

Vele resten van het oude R. liggen thans onder het niveau van de huidige stad. Daaronder bevinden zich gedeelten van oude woonwijken als die onder de San Clemente, de basilica bij de Porta Maggiore, graven als dat van de Valerii aan de Via Latina, beroemd om de plafonds, en vele andere zaken. Niet onvermeld tenslotte mag het grote gravencomplex onder de Sint-Pieter op de Mons Vaticanus blijven met de daaraan verbonden kwestie van het graf van de apostel Petrus.

(C) Wegen en straten. De straten in het oude R. waren met zware lavablokken geplaveid. Smal en slecht verlicht als zij waren, kon een wandelaar zich daar na het invallen van de duisternis nauwelijks veilig voelen. De voornaamste straat was de Sacra Via, die van oost naar west over het Forum Romanum naar het Capitool loopt en daar een voortzetting vindt in de Clivus Capitolinus. Parallel hieraan loopt, aan de voet van de Palatijn, de Via Nova. Aan de noordzijde kon men het Forum verlaten over de Clivus Argentarius, die aansloot op de Via Flaminia en het Argiletum. De Vicus Iugarius en de Vicus Tuscus leidden naar het Forum Holitorium en het Forum Boarium en volgden het dal tussen Capitool en Palatijn. Deze laatste kon men bereiken over de Clivus Victoriae of de meer oostelijk gelegen Clivus Palatinus. Ook van enkele minder belangrijke straten zijn de namen bekend.

Op het centrale punt van de stad, links van de rostra op het Forum Romanum, liet Augustus het miliarium aureum, een met vergulde bronzen platen beklede marmeren mijlpaal plaatsen, om hiermee het vertrekpunt aan te geven van alle grote keizerlijke wegen die de stad verbonden met de diverse delen van het rijk. Hierop stonden de afstanden tussen de hoofdstad en de voornaamste steden van het Imperium aangegeven. Niet ver daarvandaan, naast de boog van Septimius Severus, stond de door Constantijn opgerichte maar ook aan Septimius Severus toegeschreven Umbilicus Urbis Romae als symbolisch centrum van Rome. De voornaamste wegen die van Rome uitgingen, zijn: aan de westzijde, op de rechteroever van de Tiber, de Via Portuensis, Via Aurelia en Via Cornelia; aan de noordzijde de Via Flaminia, Via Salaria en Via Nomentana; aan de oostzijde de Via Tiburtina, Via Collatina, Via Praenestina, Via Labicana en Via Tusculana; aan de zuidzijde de Via Latina, Via Appia, Via Ardeatina en Via Ostiensis.


Lit. over topografie en monumenten van Rome: F. Castagnoli e.a. (EAA 6, 764-939). F. Coarelli (EAA Suppl., 660-671). - H. Jordan/Ch. Hülsen, Topographie der Stadt Rom im Altertum 1-2 (Berlin 1878-1907). S. B. Platner/Th. Ashby, A Topographical Dictionary of Ancient Rome (Oxford/London 1929). G. Lugli, I monumenti antichi di Roma e suburbio 1-4 (Rome 1934-1940). Id., Roma antica. Il centro monumentale (ib. 1946, 1956). Id., Roma nei suoi monumenti (ib. 1950). Id., Fontes ad topographiam veteris urbis Romae pertinentes 1-8 (ib. 1952-1962). E. Nash, Bildlexikon zur Topographie des antiken Rom 1-2 (Tübingen 1961-1962). Id., Pictorial Dictionary of Ancient Rome (London 1968). F. Castagnoli, Topografia e urbanistica di Roma antica (Bologna 1969). G. Lugli, Itinerario di Roma antica (Milaan 1970). F. Coarelli, Roma (Verona 1971). Id., Guida archeologica di Roma (Verona 1974).


Geschiedenis Kaart Rome