(I) Land. Naar de latere hoofdstad Babel/Babylon
wordt sinds de hellenistische tijd B.
genoemd de geografische eenheid (laagvlakte) die
door de benedenloop van de Tigris en Eufraat en de
Perzische Golf begrensd is. Daarvan heet het noordelijk
gedeelte Akkad (in het sumerisch uri), het
zuidelijke deel Sumer (in het sumerisch kengi). De
omvang bedraagt omstreeks 30.000 km² (= België).
De vruchtbaarheid van het land is, evenals die van
Egypte, afhankelijk van de overstromingen van
de rivieren Eufraat en Tigris (maart tot juni; omstreeks
5 m maximaal), waarvan het water door irrigatiekanalen
over het land verdeeld wordt (Strabo
16,1,9-14; vgl. JbEOL 1, 430-460; RLA 2,23). Bij
gunstige waterstand kon het land een talrijke bevolking
voeden. Belangrijke steden waren in het
zuiden: Eridu (abu-šahrēn), Ur (mukajjir), Larsa
(senkere), Uruk (warka), Lagaš (tello), Šurrupak
(fara), Nippur (nuffēr) en Isin (tell ziblije?); in het
noorden: Akkad (dēr), Sippar (abu habba), Ešnunna
(tell asmar), Upi/Akšak (gr. Opis, Seleukia/
Ktesiphon; tāq-i-kisra), Kuta (tell ibrahim), Dur-Kurigalzu
(aqarquf bij Bagdad), Kiš (tell el-uhēmir),
Babel/Babylon, Barsippa (birs nimrud), Dilbat
(tell delem).
(II) Bewoners. De oudst bekende bewoners van de babylonische laagvlakte zijn (sinds omstreeks 3800?) de Sumeriërs, waarop omstreeks 2500 de Semieten (Akkadiërs) volgden, eerst in het noorden, dan in het zuiden. Na een tweede semitische invasie (Amorieten) verkreeg B. de heerschappij over geheel de laagvlakte en daarmee begint de eigenlijke geschiedenis van B. De B.rs zijn dus Akkadiërs, waarin de Sumeriërs opgegaan zijn. Het b.sche mensentype lijkt op dat van de Assyriërs (ze hebben echter een gladgeschoren bovenlip); is evenwel weinig bekend, omdat ze zeer zelden afgebeeld worden.
(III) Geschiedenis. De geschiedenis van B. is beter bekend dan die van de Assyriërs. Voorname bron van inlichtingen zijn de assyrische koningsinscripties, vooral van Adadnirari III (de z.g. Synchronistische geschiedenis), brieven en privé-documenten, eponiemenlijsten, kronieken, koningslijsten, en de klassieke schrijvers. Naar babylonisch voorbeeld wordt de geschiedenis van B. verdeeld over tien dynastieën (na 21 niet-babylonische de 22e-31e) die weer over drie perioden verdeeld kunnen worden. De chronologie staat vanaf 747 vC vast. De oudere chronologie is sinds de ontcijfering van de teksten van Mari aan schommelingen onderhevig en moest aanmerkelijk 'ingekort' worden.
(A) Als historische figuur treden de B.rs voor het eerst op in het oud-babylonische rijk (dynastie 22 en 23). Stichter van dit rijk is de Amoriet Sumu-Abu, die handig wist te profiteren van de rivaliteit tussen de akkadische stadstaten Larsa en Isin (20e en 21e dynastie) en door de verdeeldheid van zijn tegenstanders de opperheerschappij van de stad Babel tot erkenning bracht (omstreeks 1830 vC). De 6e koning van deze dynastie is de beroemde Hammurabi (1728-1686), die een welgeordende staat schiep en vooral door zijn wetboek bekend is. Hammurabi breidde zijn gebied uit tot de grenzen van Mari, Assur en Nineve. Zijn opvolgers konden evenwel het opkomen van een rivaliserende macht in het zuiden ('Zeeland'; de kuststreek ten zuiden van de Perzische Golf; vgl. R. Ph. Dougherty, The Sealand of Arabia, New York 1932) niet verhinderen. Toch werd de stad Babel tenslotte niet door deze macht maar door Mursilis, koning der Hethieten, verwoest (omstreeks 1530).
(B) De macht wordt veroverd door nieuwe meesters, de Kassieten (24e dynastie), Kaspiërs, Noord-Elamieten met een eigen taal en cultuur, die ze echter in B. spoedig moesten opgeven; als grootmacht kunnen ze B. niet doen gelden. Over de toenmalige internationale verhoudingen zijn we het best ingelicht door de brieven van Amarna. Karaindaš I en Kurigalzu II stonden in briefwisseling met Assyrië en Egypte, Kadašman-Ellil (omstreeks 1390-1370) met Amenhotep III, Burnaburiaš II (omstreeks 1370-1345) met Amenhotep IV. Onder Aššuruballit werd Assyrië een grootmacht, en B. afhankelijk van Assyrië. De koningen die hun onafhankelijkheid zochten te herwinnen werden door de Elamieten aangevallen (Sutruk-Nachchunte I). Tegen 11 70 kwam het einde van de kassitische dynastie, en begon er een wisselvallige geschiedenis, waaronder B. ten nauwste verbonden was met de lotgevallen van Assyrië. Toen nieuwe Semieten, de Chaldeeën (Arameeën) het land binnendrongen, gelukte het hun geleidelijk de oude babylonische macht weer te herstellen. Er volgde evenwel eerst een verwarde tijd, waarin afwisselend een assyrische en een babylonische koning de hoofdrol speelde; in deze tijd hoort de uit het OT bekende Marduk-apaliddin (Merodak-Baladan).
(C) Het neobabylonische rijk (625-539; 31e dynastie). Met Nabopolassar kwam in 625 een krachtige heerser op de babylonische troon. Hij profiteerde van de binnenlandse moeilijkheden in Assyrië, ging in 614 een verbond aan met Cyaxares, de koning der Meden en veroverde in 612 Nineve. De strijd tegen Assyrië werd in 606 voltooid. Nu begon, ook in cultureel opzicht, een geweldige ontplooiing van de babylonische macht, die onder Nebukadnesar II haar hoogtepunt bereikte (604-561). Deze had reeds in 605, toen hij nog kroonprins was, Egypte verslagen. In 586 veroverde hij Jeruzalem, in 576 Tyrus (?), en bracht de gehele oostkust van de Middellandse Zee onder zijn controle. Onder zijn opvolgers kwam evenwel zeer snel het verval. Zijn zoon Amêl-Marduk (hebr. Ewil-Merodak; 561-559) werd door zijn zwager Nergalšarussur (gr.: Neriglissar; 559-556) vermoord; diens zoon Labaši-Marduk onderging in 556 het gelijke lot. De laatste koning van B. was Nabonidus (556-539). In 539 veroverde Cyrus de stad Babel; B. werd een provincie van het perzische rijk.
(IV) Cultuur. Over de taal Akkadisch; over het
schrift Spijkerschrift. In het OT worden de volgende
babylonisch-assyrische goden genoemd:
Bel,
Marduk, Nebo, Nergal, Sin, Šamaš, Tammuz;
welke goden bedoeld zijn met de namen Adrammelek,
Anammelek, Nibchaz, Nisrok, Sukkot-Benot,
Tartak, is onzeker. Een overzicht van de godsdienst
geeft: P. Dhorme, La Religion assyro-babylonienne
(Paris 1910) en Les Religions de Babylonie et d'Assyrie
(Paris 1949), S. Langdon, in Gorce-Mortier,
Histoire générale des Religions 1 (Paris 1948), 381404.
Een tot 1914 volledige alfabetische lijst der godennamen
geeft A. Deimel, Pantheon Babylonicum
(Rome 1914). Zie ook Mesopotamië IV, V, VI.
Lit. P. Dhorme (DES 1, 713-849). F. Weissbach (RLA 1,
369-384). B. Meissner, Babylonien und Assyrien (Heidelberg
1, 1920, 2, 1925). G.. Contenau, La Civilisation d'Assur et de
Babylone (Paris ³1951). Id., La vie quotidienne en Babylonie
et en Assyrie (Paris 1950). H. Schmökel, Mesopotamien
(Kulturgeschichte des Alten Orients, Stuttgart 1961, 1, 310;
Lit. 710-728). H. Saggs, The Greatness that was Babylon
(New York 1962).
[v. d. Born]