Egypte - Geschiedenis

(A) Chronologie. De relatieve chronologie van de egyptische geschiedenis steunt op de z.g. koningslijsten en op de Aegyptiaca van Manetho, geconfronteerd met de gedocumenteerde regeringsjaren van de koningen. Er rijzen echter grote problemen wegens het feit dat bepaalde dynastieën naast elkaar bestaan hebben; betreffende de koningen weten wij ook niet met zekerheid of telkens het laatste regeringsjaar in de documenten vermeld wordt. Synchronismen met de vooraziatische geschiedenis brengen meer verwarring dan opheldering. Voor de absolute chronologie, d.i. de omrekening in onze jaartelling, zijn wij op de z.g. Sothisdata aangewezen: het getuigenis van een papyrus uit Illahun (dikwijls ook Kahun genoemd) betreffende de opgang, samen met de zon, van de Hondsster (Sothis) op een gegeven datum van het 7e jaar van Sesostris III maakt het de astronomen mogelijk, dit jaar in verhouding tot onze jaartelling te berekenen.

Zulke Sothisdata worden nog vermeld door pap. Ebers voor het 9e jaar van Amenhotep I en door twee teksten voor de regering van Thutmosis III. Op deze wijze staan de absolute data betrekkelijk vast voor de 12e dynastie en voor het Nieuwe Rijk; dank zij andere astronomische gegevens ook voor de tijd van de 26e tot de 30e dynastie.

De berekeningen der astronomen vertonen echter onderling allerlei afwijkingen. Een der oorzaken ligt hierin, dat het egyptisch burgerlijk jaar niet samenviel met het zonnejaar. Dit laatste telt 365 1/4 dagen. De egyptische kalender rekende slechts met 365 dagen. Deze waren ingedeeld in drie seizoenen van vier maanden, die elk 30 dagen omvatten. Bij deze 360 dagen kwam een 'kleine maand' van 5 dagen of Epagomenen. Op deze wijze liep het kalenderjaar om de vier jaren een dag vooruit op het zonnejaar, dat begon op de dag van de opgang van de Hondsster of Sothisster, d.i. op 19 juli (juliaanse kalender). Op de duur viel het begin van het zonnejaar midden in het kalender jaar: beide waren met elkaar in tegenspraak op het gebied der maanden en jaargetijden.

Dit was wat de E. het 'verkeerde jaar' noemden. Na 365 x 4 = 1460 jaren viel echter het begin van het zonnejaar met dat van het burgerlijk jaar opnieuw samen. Dit herstel van de orde werd beschouwd als een waarborg van geluk en voorspoed. Het begin van zulk een 'Sothisperiode' viel volgens het getuigenis van Censorinus (De die natali, cap. 21) in het jaar 139 nC. De aanvang van de vroegere Sothisperioden zou dan resp. ca. 1322, 2782 en 4242 vallen.

Er is veel over getwist, of de invoering van de egyptische kalender ca. 2782 of ca. 4242 moet geplaatst worden. De nieuwe tendens, door R. A. Parker vertegenwoordigd, maakt deze invoering evenwel onafhankelijk van het Sothisjaar en rekent met een geleidelijke overgang van een maanjaar naar een zonnejaar. Hier zij er nog aan herinnerd dat een egyptische priestersynode te Canopus in 237 vC door een decreet het schrikkeljaar instelde. Deze hervorming, die een einde moest maken aan het verschil tussen burgerlijk en zonnejaar, werd echter eerst van kracht na de invoering van de juliaanse kalender door Iulius Caesar.

Op grond van velerlei overwegingen beperken sommige astronomen thans de Sothisperiode tot ca. 1457 jaren. Deze en andere factoren brengen met zich mee dat de opgegeven regeringsjaren, ook voor de 12e en de 19e dynastie, waarin de absolute data het best gefundeerd zijn, nog 10 jaar en meer kunnen verschillen. Voor de vroegere tijden en bijzonder voor de Tussenperiodes zijn de verschilpunten nog veel groter.

Aangezien geen twee werken over egyptische geschiedenis precies dezelfde regeringsdata voorstellen, is men verplicht, min of meer willekeurig één systeem te kiezen. Wij houden ons aan de chronologische gegevens van Drioton/Vandier met, voor de 12e dynastie, de door deze auteurs eveneens opgegeven jaartallen van Parker, en voor de 19e dynastie, die van Rowton, welke ook door Helck/Otto worden aanvaard.


Lit. E. Meyer, Ägyptische Chronologie (Abh. preuss. Akad. Wiss. 1904); Nachträge (ib. 1907); Neue Nachträge (ZAeS 44, 1907v, 115v). R. A. Parker, The Calendars of Ancient Egypt (Chicago 1950). M. B. Rowton, Mesopotamian Chronology and the 'Era of Menophres' (Iraq 8, 1946, 94-110).


(B) Indeling.

(1) Prehistorie. Voor de lange en ingewikkelde prehistorische tijd zij verwezen naar de literatuur.


Lit. E. Massoulard, Préhistoire et protohistoire d'Égypte (Paris 1949). Elise J. Baumgartel, The Cultures of Prehistorie Egypt (1; London 1947; ²1955; 2; London 1960), kritiek van J. Arkell (BiOr 13, 1956, 123-127). Ch. Bachatly, Bibliographie de la préhistoire égyptienne 1869-1938 (Le Caire 1942). Zie ook Posener 229b-232b.


(2) Protohistorie. De Thinitische periode (3000-2778) wordt zo genoemd naar de stad This, omdat sommige van deze koningen een graf hadden in het nabije Abydus en daaruit besloten werd dat zij uit This stamden. Zij bevat twee dynastieën, waarvan de eerste ingeluid wordt door Menes; tot de 2e dynastie behoort Chasechem.


Lit. W. B. Emery, Archaic Egypt (Pelican Books; Harmondsworth 1961).


(3) Oude Rijk (2778-2263). Onder de 3e dynastie (2778-2723) zijn vooral te vermelden de twee koningen die de naam Djeser dragen. De 4e dynastie (2723-2563) vormt het hoogtepunt van het Oude Rijk. Door Snefru begonnen, is zij beroemd wegens de piramidebouwers Cheops, Chephren en Mycerinus. Onder de 5e dynastie (2563-2423), door Userkaf gesticht, zijn Sahure en Unas om hun monumenten bekend. Naast de piramide van Sahurê te Abu-Sir staan die van Neferirkare en van Niuserrë. De voornaamste koningen van de 6e dynastie (2423-2263) heten Teti en Pepi I en II. De 7e is een fictieve dynastie.

(4) De Eerste Tussenperiode omvat de 8e dynastie (2263-2220), de 9e (2220-2130) en de 10e (2130-2070). Het Oude Rijk is ten onder gegaan in een geweldige sociale revolutie (Ipu-Wer). Tijdens de 8e dynastie verbrokkelde het Rijk in een aantal vorstendommen. Daarop namen vorsten van Heracleopolis de koningstitel aan en deden hun gezag door de andere gouwvorsten erkennen.


Lit. H. Stock, Die erste Zwischenzeit Ägyptens (Analecta Orientalia 31; Rome 1949); kritiek van G. Posener (BiOr 8, 1951, 165-172) en van J. A. Wilson (JNES 10, 1951, 132). J. von Beckerath, Die Dynastie der Herakleopoliten (ZAeS 93, 1966, 13-20).


(5) Het Middel-Rijk (2160(?)-1786). Een gouwvorst Antef van Thebe, stichter van de 11e dynastie (2160(?)-2000), bond de strijd aan met de Heracleopoliten, die onder zijn twee opvolgers en naamgenoten voortduurde. Mentuhotep I (ca. 2065) overwon de heersers van de noordelijke staat, herstelde de eenheid en luidde het Middel-Rijk in. Hij werd opgevolgd door tenminste vier vorsten van dezelfde naam, die, zoals hij, te Thebe resideerden. Onder de 12e dynastie (2000-1786) wisselden drie koningen, Amenemhêt genaamd, en drie koningen die Sesostris heten elkaar af. Amenemhêt III werd opgevolgd door Amenemhêt IV. Deze dynastie vormde het hoogtepunt van het Middel-Rijk. De vorsten hadden hun hoofdstad gevestigd te Lisjt, tussen Memphis en het Faijûm, Beneden-Nubië werd onderworpen en bij Egypte gevoegd, de mijnen op de Sinaï werden uitgebuit. Palestina en Syrië behoorden tot de politieke invloedssfeer. Het bestuur werd gereorganiseerd, het kadaster herzien, en er worden grote werken ondernomen, o.a. drooglegging van het Faijûm.


Lit. H. E. Winlock, The Rise and Fall of the Middle Kingdom in Thebes (New York 1947). J. von Beckerath. Zur Begründung der 12. Dynastie durch Ammenemes 1. (ZAeS 92, 1965, 4-10).


(6) De Tweede Tussenperiode (1786-1580). Onder de 13e en 14e dynastie (1786-1680) bleef de eenheid van Egypte bewaard en oefende het verder zijn gezag uit over zijn buitenlandse gebieden. Daarom zijn sommigen geneigd, deze dynastieën nog tot het Middel-Rijk te rekenen. De koningen volgden elkaar snel op; hun regeringsjaren en hun onderlinge verhoudingen staan niet vast. De meest voorkomende naam onder hen is Sebekhotep. De 15e en 16e dynastieën (1730-1580) zijn die van de vreemde overheersing der Hyksos. Deze Aziaten stichtten in het oosten van de Delta een vorstendom met Avaris als hoofdstad en breidden vandaar hun overheersing uit, eerst over Beneden-Egypte en tenslotte over het gehele land. De eerste onder hen heette Chian. Alleen de vorsten van Thebe, die de 17e dynastie (1680(?)-1580) vormen, schijnen hun weerstand geboden te hebben. De laatste twee onder hen, Sekenenrê en Kamose, hebben vermoedelijk de open strijd tegen hen ingezet.


Lit. J. von Beckerath, Untersuchungen zur politischen Geschichte der zweiten Zwischenzeit in Ägypten (Ägyptologische Forschungen 23; Glückstadt 1965).


(7) Het Nieuwe Rijk (1580-1085). De eerste koning van de 18e dynastie (1580-1314), Ahmosis, verdreef de Hyksos uit Egypte en achtervolgde hen tot in Syrië om hun steunpunten te vernietigen. Zijn opvolgers waren achtereenvolgens Amenhotep I, Thutmosis I en II, Hatsepsut, Thutmosis III, Amenhotep II, Thutmosis IV, Amenhotep III en IV-Echnaton, (Smenchkarë?), Tutanchamon, Eje en Horemheb. Het was een tijd van buitengewone bloei en welvaart en van een grote uitbreiding van het Rijk buiten zijn grenzen, die evenwel onderbroken werd tengevolge van de religieuze revolutie van Echnaton, tijdens de periode van Amarna. Onder de 19e dynastie (13 14-1 171), na de korte regering van Ramses I, werden de buitenlandse veroveringen hervat door de beroemde farao's Seti I en Ramses II. De zoon van deze laatste, Merneptah, en diens opvolgers waren onbeduidende vorsten. Na een laatste opflakkering onder Ramses III, die de invasie van vreemde volkeren afsloeg, vertoont de 20e dynastie (1171-1085) onder de overige Ramessiden (Ramses IV tot XI) een toenemend verval.


Lit. G. Steindorff-K. C. Seele, When Egypt ruled the East (Chicago 1945; 1957).


(8) Het Late Tijdperk (1085-332) omvat de dynastieën 21 tot 31. Sommige auteurs behandelen echter liever de dynastieën 21-24 als een Derde Tussenperiode. De 21e dynastie wordt de Tanitische of de dynastie van de priester-koningen genoemd: terwijl Smendes en na hem Psusennes I te Tanis regeerden, werd generaal Herihor, tot eerste profeet van Amon verheven, in de Thebaïs als koning erkend; hetzelfde gebeurde met enkele hogepriesters onder zijn opvolgers.

De 22e of bubastidische dynastie (950-730) en de 23e (8l7(?)-730), te Tanis, worden ook de libische dynastieën genoemd, omdat de stichter van de eerste, Sjosjenk I, een aanvoerder was van libische huurlingen. Het was op politiek gebied een voortzetting van de tijd van de priester-koningen, maar met een nog grotere anarchie en verbrokkeling van het land in kleine vorstendommen. Ook de 24e dynastie (730-715), die slechts twee koningen telde, Tefnacht en Bocchoris, die te Saïs regeerden, strekte haar macht niet verder uit dan tot Memphis. Intussen was Opper-Egypte veroverd door Pianchi, vorst van Napata in Nubië, de stichter van de 25e of ethiopische dynastie (751-656). Zijn opvolger Sjabaka onderwierp de Delta. Onder deze, en onder Sjabataka en Taharka, herleefde Egypte op politiek en cultureel gebied, terwijl Nubië geheel in de ban kwam van de egyptische beschaving. De anarchie die in de Delta bleef heersen maakte het de Assyriërs mogelijk, dit gebied tijdelijk te onderwerpen; van daaruit drongen zij naar Thebe door en verwoestten de stad. De prins van Saïs = Psammetichus I, die hen verdreef, samen met de Nubiërs, was de eerste koning van de 26e of saïtische dynastie (663-525), waartoe ook Necho, Apries en Amasis behoorden. Terwijl het land een nieuwe bloei kende, kwamen nu voor het eerst griekse huurlingen naar Egypte en vestigden zich hier ook griekse kooplieden (Naucratis). Cambyses veroverde daarop het Nijlland en de vijf Achaemeniden (van Cambyses tot Darius II), die verantwoordelijk zijn voor de Eerste Perzische Overheersing, worden als de 27e dynastie (525-404) gerekend. De E. profiteerden van de moeilijkheden die in het perzische koningshuis rezen om in opstand te komen, en in 404 werden zij opnieuw voor een 60-tal jaren onafhankelijk. Dit was de tijd van de laatste nationale dynastieën: de 28e (404-398), alleen vertegenwoordigd door Amyrtaios, de 29e (398-378), wier stichter uit Mendes stamt, en de 30e (378-341), waartoe twee koningen, Nectanebo genaamd, behoorden. In 343-342 heroverde Artaxerxes III Ochus Egypte en luidde de Tweede Perzische Overheersing en meteen de laatste, 31e dynastie, in (341-333).


Lit. H. Kees, Die Hohenpriester des Amun von Karnak vom Herihor bis zum Ende der Äthiopenzeit (Probleme der Ägyptologie 4; Leiden 1964). J. Cerny, Egypt from the Death of Ramesses III to the End of the Twenty-First Dynasty (CAH 2, ch. 35; Cambridge 1965). E. Hornung, Zur 'Dritten Zwischenzeit' Ägyptens (OLZ 61, 1966, 437-442). J. Yoyotte, Les principautés du Delta au temps de l'anarchie libyenne (Mélanges Maspero. 1. Orient ancien, fase. 4; MIFAO 66; Le Caire 1961, 121-181). H. von Zeissl, Äthiopen und Assyrer in Ägypten (Ägyptologische Forschungen 14; Glückstadt 1944). J. Leclant, Recherches sur les monuments thébains de la XXVe dynastie dite éthiopienne (Inst. franç. d'Archéol. or., Bibl. d'Étude 36; Le Caire 1965). F. K. Kienitz, Die politische Geschichte Ägyptens vom 7. bis zum 4. Jahrhundert vor der Zeitwende (Berlin 1953). Mary F. Gyles, Pharaonic Policies and Administration, 663 to 323 B.C. (Chapel Hill 1959). H. De Meulenaere, Herodotos over de 26ste dynastie (Bibl. du 'Muséon' 27; Leuven 1951). G. Posener, La première domination perse en Égypte (Inst. fraç. d'Archéol. or., Bibl. d'Étude 11; Le Caire 1936).


(9) Ptolemaeïsche en romeinse Periode. Egypte werd in 332 door Alexander de Grote op Darius III Codomannus veroverd. Daarmee begon het ptolemaeïsche tijdperk: Ptolemaeus, Arsinoë, Berenice, Cleopatra. Na de slag bij Actium (31 vC) viel Octavianus Egypte binnen en veroverde Alexandrië. Daarmee begon (30 vC) de romeinse periode, die tot 284 nC duurde. Dan laat men algemeen, met de troonsbeklimming van Diocletianus, de byzantijnse periode beginnen.

(10) Erfgenamen. Welke elementen van de egyptische beschaving werden ontleend door de volken en mensen die met het Nijlland in contact kwamen? De indirecte invloed, langs Nubië en de Sudàn, op de beschaving van sommige negervolken van Afrika is waarschijnlijk, doch moeilijk te bewijzen. Er is natuurlijk wisselwerking geweest met Mesopotamië en Perzië, doch vooral de eventuele invloed op Israël, de griekse wereld en Rome, onze geestelijke voorvaderen, is voor ons belangrijk. Daarnaast staat het probleem van wat er voortleeft in de islamitische beschaving. De overname van technische en wetenschappelijke gegevens schijnt het gemakkelijkst te kunnen opgespoord worden. Algemeen wordt aanvaard dat de Pheniciërs het principe van het alfabet aan Egypte ontleend hebben. Ook het schrijfmateriaal der E., de papyrus, heeft, samen met de riet-pen en de boekrol, de meeste landen rondom de Middellandse Zee veroverd. De zonnekalender van de E. en het schrikkeljaar zijn door Rome overgenomen en algemeen verspreid. Hun bouwkunst, in steen en in gedroogde leemtichels, heeft vermoedelijk de nabuurvolken geïnspireerd. De boog en het gewelf, de zuil van de dorische orde, het plan der basilica, stammen volgens sommige auteurs uit het Nijldal. Op literair gebied vinden zij echo's van de egyptische hymnen en wijsheidsliteratuur in Israëls psalmen en in het boek Spreuken. Verschillende motieven uit de rijke verzameling van egyptische sprookjes en novellen, alsmede van hun dierfabels, zijn, langs de griekse wereld, terechtgekomen in de literatuur van verschillende volken. De Grieken hebben blijkbaar zelf de afhankelijkheid van hun wijsgeren en denkers tegenover de oude egyptische wijsheid op overdreven wijze beklemtoond. Het is echter niet ondenkbaar dat de ionische natuurfilosofen, de Pythagoreërs en de aanhangers van het orphisme in de leer gegaan zijn bij de E. De egyptische opvattingen over het dodenrijk hebben ongetwijfeld buiten dit land een zekere verspreiding gekend. Op het gebied der wetenschappen stonden de egyptische astronomie, geometrie en geneeskunde in hoog aanzien. Het duidelijkst blijkt de invloed van de medische papyri op Hippocrates. Ook de egyptische magie en droomuitlegging hebben in de vreemde veel aanhangers gevonden.

Daarenboven moet rekening gehouden worden met allerlei verschijnselen die op een meer oppervlakkige inwerking wijzen. Het geheimzinnige land met zijn kunstvormen heeft te allen tijde een aantrekkingskracht uitgeoefend. De uit Egypte uitgevoerde kunstvoorwerpen inspireerden de kunst in Kreta, Mycene en in Voorazië of werden op min of meer behendige wijze nagebootst. Toen Rome het Nijlland leerde kennen maakte een egyptische mode hier furore: de huizen werden versierd met fresco's of mozaïeken die nijllandschappen voorstelden; piramiden, obelisken, sfinxen waren aan de orde van de dag. En toen onze westerse Renaissance de egyptische Oudheid herontdekte werd het er niet beter op. Tot in de jongste tijd heeft Egypte niet nagelaten onze europese kunst te inspireren.


Lit. Posener 245a-247b. S. R. K. Glanville, The Legacy of Egypt (Oxford 1942 en herdrukken). W. St. Smith, Interconnections in the Ancient Near East. A Study of the Relationships between the Arts of Egypt, the Aegean and Western Asia (New Haven/London 1965). S. Morenz, Die Begegnung Europas mit Ägypten (Sitz.-Ber. sächs. Akad. Wiss. zu Leipzig. Philol.-hist. Kl. 113, 5; Berlin 1968). E. Iversen, The Myth of Egypt and its Hieroglyphs in European Tradition (Copenhagen 1961). Over de invloed van de nabuurlanden op Egypte: W. Helck, Die Beziehungen Ägyptens zu Vorderasien im 3. und 2. Jahrtausend v. Chr. (Ägyptologische Abhandlungen 5; Wiesbaden 1962).


Egypte